Geil voor geld: het instabiele beroep van hoerenjongen
Wat heeft de homowereld in Amsterdam nog te bieden dat andere Westerse steden niet hebben, of alleen in het uiterst verborgene? De laatste twintig jaar heeft Amsterdam op vele terreinen zijn voorsprong verloren. Er zijn niet langer meer horeca-gelegenheden dan elders, Parijs en Berlijn bieden minstens zulke goede en geile feesten, openlijk homoseksuele politici zijn tegenwoordig in de meeste landen van de Europese Unie te vinden, de Hollandse tolerantie heeft een wat bleke kleur gekregen. Koninginnedag en grachtenparade zijn misschien anders dan soortgelijke feesten in Keulen, Berlijn of Londen maar zeker niet groter. Mogelijk heeft Amsterdam relatief meer homotoeristen, homohoreca, homofeesten, homokranten dan andere steden, maar in absolute cijfers blijven het minder. Het enige bijzondere wapenfeit waarmee Amsterdam en Nederland zich in Europa blijvend onderscheiden, zijn homobordelen. Waar elders de homoprostitutie via escort of straatvlinders is georganiseerd, kent Amsterdam bovendien een ruim bestand aan clubs waar schandknapen op klanten wachten. Het is een zeer reële vraag welke kant het op gaat met de homobordelen nu prostitutie legaal werk is geworden en de politie illegale hoeren met harde hand uit Nederland verwijdert. Hier zal ik het vooral hebben over aard, omvang, plaats en toekomst van homoprostitutie in Nederland met bijzondere aandacht voor homohoofdstad Amsterdam.
Onderzoek
Sinds de jaren tachtig zijn vele boeken en artikelen verschenen over homoprostitutie. Een kernvraag in die literatuur betreft de definitie van het verschijnsel. Sari van der Poel (1991) hanteert een smalle definitie die alleen die jongens en mannen omvat die beroepsmatig geld met homoseks verdienen. Frank van Gemert (1989), Paul van Gelder (1995, 1998), Dirk Korf c.s. (1998) en Wim Zuilhof (1999) hanteren een bredere omschrijving waaronder alle jongens en mannen vallen die meer dan eens homoseks aan mannen hebben geleverd in ruil voor geld of wederdiensten zoals eten, een slaapplaats, kleren. Mannen die niet, half of helemaal omgebouwd als vrouw seksueel gerief bezorgen aan andere mannen, zulke travestieten, transgenders en transseksuelen blijven in de literatuur over homoprostitutie vrijwel geheel buiten beschouwing.
De gehanteerde definitie heeft consequenties voor het onderzoeksterrein. Van der Poel heeft zich vooral bezig gehouden met bordelen en escorts terwijl de andere auteurs de rafelrand van de prostitutie hebben onderzocht: de jongens en jongemannen die op straat of vanuit louche bars hun sekshandel bedrijven. In Amsterdamse termen gaat het over de schandknapen die Paardenstraat en Centraal Station bevolken terwijl ze zich in Den Haag vooral in Haagse Bos en in Rotterdam op Centraal Station en in Rozentuin ophouden. Maar de rafelrand spreidt zich als een inktvlek uit naar allerlei donkere hoekjes van straten en pleinen, sauna's, disco's, gokhallen, bioscoopjes en videotheken. Het vaagste circuit betreft nichten die buur- en krantenjongens voor een nummertje bij hen thuis uitnodigen en soms doorverwijzen naar vrienden terwijl de jongens weer met broertjes, neefjes en vriendjes komen aanzetten die ook niet vies zijn van homoseks in ruil voor wat geld of goederen.
De omslag in definities van de bisnis is vooral gekomen door aids. Van der Poel wilde samen met haar mede-onderzoeker Gijsbert van de Lagemaat in de jaren tachtig het taboe rond prostitutie doorbreken door de nadruk te leggen op de nette vormen. Vanwege de aidscrisis werd het scharrelcircuit opeens stukken interessanter omdat veel straathoeren hetero's en druggebruikers waren die het hiv-virus van homowereld naar "algemene" bevolking zouden overdragen. Het treurige was dat zelfs onderzoekers dit onderscheid aanhielden terwijl juist in de scharrelwereld van homoprostitutie waar getrouwde mannen het doen met heteroseksuele hoerenjongens, de onzinnigheid van de tegenstelling van homo en algemeen (=hetero) evident is.
Voor sommige onderzoekers is de woordkeus al een heel probleem. Zo spreekt Van Gelder liever van jongens- of mannen- dan van homoprostitutie omdat niet alle jongenshoeren en hun klanten homo zijn. Van de andere kant valt op te merken dat niet alle jongens en mannen in de prostitutie homoseks leveren. Er zijn ook gigolo's die tegen betaling seksuele diensten aan vrouwen verlenen en travestieten en transseksuelen die mannen gerieven. De afbakening van grenzen in de prostitutie is een notoir probleem dat niet alleen onderzoekers maar ook hoeren en klanten hoofdbrekens bezorgt.
Verschillende circuits
Van der Poel onderscheidde als eerste serieuze onderzoeker van de wereld van homoprostitutie vier circuits. In de eerste plaats waren er de "pseudo's", jongens die vooral op het beroven en rammen van homomannen uit zijn. Ze opereren in groepjes met een lokvogel. Legt een man contact, dan slaat de groep toe en berooft of chanteert ze de man die uit angst dat bekend zal worden dat hij homo is, niet naar de politie durft te gaan. Dit soort jongens is in Nederland intussen zeldzaam geworden omdat de politie homo's hoort te beschermen en homo's minder aarzeling tonen om aangifte van beroving en agressie te doen.
De tweede groep bestaat uit scharrelaars die op straat of vanuit bars opereren. Voor hen biedt een hoerenbestaan één van verschillende mogelijkheden om geld te verdienen. Vaak zijn ze kleine criminelen die daarnaast stelen, inbreken of in drugs handelen. Ook jonge illegalen of dakloze jongens die van huis zijn weggelopen, verdienen soms een centje bij met homoseks om hun schemerbestaan te bekostigen. Een belangrijke groep vormen druggebruikers die met seks hun verslaving financieren. Voor scharrelaars is prostitutie geen carrière; ze doen het erbij voor het geld.
De derde groep bestaat uit gelegenheidsprostitués die soms dezelfde plekken frequenteren, soms in bordelen werken. Ze leiden een dubbelleven, met een geheim en onconventioneel bestaan als hoer naast hun alledaagse bezigheden. Het kan gaan om scholieren of studenten die het hoerenwerk er in de avond of het weekeinde bij doen. Met seks verdienen ze makkelijker geld dan met kranten bezorgen of vakken vullen. Lifters en jonge homo's krijgen soms aantrekkelijke aanbiedingen en lenen zich daardoor aangemoedigd voor seksuele handelingen met rijpe heren. De gelegenheid maakt de hoer. Veel homo's zullen zich uit hun jeugd de gemiste kansen en vervulde wensen herinneren van gratis kaartjes voor opera en ballet of etentjes en reizen op kosten van een oudere meneer. Daarbij liep gezelligheid soms uit op gemeenschap.
Pas de vierde groep omvat de jongens en mannen die van hoererij hun werk maken. Zij zijn de professionelen die een carrière opbouwen met homoseks en meestal werken in escort- en bordeelsector. Hun professionaliteit drukt zich uit in hun gezondheidsbesef, spaarzin, zakelijke maar sociale aanpak. De kleine kunstjes van het vak vallen in een week te leren, maar weinigen maken er een beroep van dat ze jarenlang dag in, dag uit volhouden. Voor een hoerenjongen die de 25 is gepasseerd, zijn de vooruitzichten in de prostitutie mager. Alleen door zich te specialiseren, zoals met s/m, of door sociale vaardigheden zijn sommige jongemannen in staat hun beroep langer voort te zetten. Terwijl de meeste onderzoekers de nadruk leggen op de tweede en soms op de derde groep, houdt van der Poel zich juist bezig met dit vierde circuit van professionele jongens.
Overigens erkennen alle onderzoekers dat het onderscheid van circuits en situaties (straat, bar, bordeel, escort) erg theoretisch is. Bordelen roepen schnabbelaars op om in drukke tijden een tekort aan personeel op te vangen. Jongens die drugs gebruiken of door hun leeftijd minder aantrekkelijk zijn, moeten soms de chiquere bordelen verruilen voor een bestaan op straat. Een scharrelaar die tabak heeft van zijn werk kan een pseudo worden die zijn klanten berooft. Bij de homoprostitutie gaat het om een erg vluchtig beroep. De bordelen zijn vaak niet bij machte professionele eisen aan hun jongens te stellen en gezien het vlottende karakter van hun werk, stellen de meeste jongens ook geen hoge eisen aan zichzelf.
Hoeveel jongens?
Gezien het vluchtige en rommelige karakter van de homoprostitutie, zijn cijfers over de omvang van de beroepsgroep meestal een slag in de lucht. Als kwalitatief onderzoekster komt Van der Poel niet eens met aantallen. Volgens De Graaf (1995:18) zijn er ongeveer 1000 hoerenjongens in Nederland. Van Gelder (1998:375) spreekt van minimaal 3000 op jaarbasis. De Werkgroep Kinderporno (1998:31) stelt op gezag van veldwerker Raphael Beth dat er in Amsterdam alleen al 900 minderjarige jongens werkzaam zijn in de prostitutie van wie een kwart aan pornofilms zou hebben meegewerkt. Deze cijfers die indertijd het Journaal haalden, zijn sterk overdreven. Alle serieuze onderzoekers hebben slechts kleine aantallen minderjarigen in de homoprostitutie aangetroffen. Het gegoochel met cijfers dient vanzelfsprekend een doel. De Werkgroep Kinderporno wil met het hoge aantal jongenshoeren het verval van de moraal in Nederland onderstrepen. Welzijnswerkers hebben baat bij vette cijfers om hun werkgelegenheid veilig te stellen.
Wanneer we het cijfer van Van Gelder uitsplitsen naar beroeps- en gelegenheidshoeren, zal misschien 10% beroeps zijn. De 2700 andere jongens vervullen eenzelfde aantal arbeidsplaatsen als de beroeps samen zodat we op een dagcijfer van rond de 600 komen: het gemiddeld aantal jongens en mannen dat op een willekeurige dag welbewust geld verdient met homoseks. Op 15.000 voltijds-prostitué/es is dat 4% van de totale populatie, net als het percentage homo's onder de Nederlandse mannen. Het dagcijfer is vanzelfsprekend afhankelijk van het jaargetijde want prostitutie is seizoenarbeid, vooral voor straatvlinders: minder in de winter, meer in de zomer. Er zijn er ook meer in het weekend dan door de week.
De hoerenjongens vormen kortom een kleine beroepsgroep van vooral ongedisciplineerde scharrelaars en dagvlinders. Met het omvangrijke zorgcircuit rond hoerenjongens krijg je haast de indruk dat begeleiding, verzorging en onderzoek meer omzet genereren dan de bisnis zelf. Zoals steeds in Nederland, besteedt de overheid meer geld aan betutteling en verzorging dan aan een zelf-regulerend pleziercircuit dat de vaak ongevraagde hulp grotendeels overbodig zou maken. In de prostitutiesector zijn de tippelzones hèt voorbeeld dat seks voor Nederlanders meer een psychisch, medisch en politioneel probleem is dan een manier om plezier te hebben. Niet voor niets bungelde de hoerenjongen in een recente enquête onder Nederlanders over de status van beroepen helemaal onderaan, net onder de prostituée maar ver onder dokter en doodgraver.
Wie zijn de hoerenjongens?
Hoewel niet alle onderzoekers het erover eens zijn, kunnen we gevoeglijk aannemen dat jongens uit de lagere klasse oververtegenwoordigd zijn in de homoprostitutie. De verhoudingen liggen misschien iets anders dan in de heteroprostitutie omdat een behoorlijk aantal homojongens uit alle klassen voor kortere periodes flierefluitend de hoerenwereld aandoet. Als de jongens niet uit de lagere klassen komen, dan zijn ze vaak sociale dalers in spe die vanwege een gebrekkige of onderbroken schoolopleiding weinig carrièreperspectief hebben.
Omdat in de lagere klassen etnische minderheden oververtegenwoordigd zijn, ligt het voor de hand dat veel hoerenjongens uit die groepen komen. Van der Poel die halverwege de jaren tachtig haar onderzoek deed, ontmoette vooral witte jongens. Maar zij richtte zich juist op de bordelen. Van Gelder telde onder zijn recente groep van 56 buitenjongens die hij vooral in Rotterdam en Den Haag recruteerde, 18 witte Nederlanders, 12 Marokkaanse, 11 zwarte en 5 hindoestaanse jongens. Korf en de zijnen richtten zich helemaal op de Roemeense "trekvogels" die halverwege de jaren negentig Nederland neerstreken. Toen zij onderzoek deden, waren de Tsjechische jongens die de Roemeense voorgingen, alweer verder getrokken. Naast Roemeense jongens signaleerden ze ook Poolse. Met de muur die rond Europa wordt opgetrokken, zullen zulke jongens van buiten de Europese Unie in de hoerenwereld zeldzaamheidswaarde krijgen. Opvallend is het ontbreken van Turkse jongens in de meeste lijsten. Kennelijk zijn de familiebanden bij Turken sterker dan bij Marokkanen zodat de Turkse jongens niet zo gauw in de homoprostitutie terecht komen.
Vroeger deden ook Duitse, Belgische, Franse en Engelse jongens Nederland aan om geld met homoprostitutie te verdienen. Misschien dat een enkel homoventje uit de rijke landen zijn verblijf in Nederland nog steeds bekostigt met verdiensten uit de hoererij, maar veel zullen het er niet meer zijn. Witte jongens hebben tegenwoordig meer geld en zijn in seksueel opzicht vaak rigider en banger geworden. Om die reden zie je hen minder onder jongenshoeren.
Een ander thema is de seksuele voorkeur van de jongens. Een kwart van de straatvlinders van Van Gelder was overwegend homoseksueel. Bij De Graaf waren de buitenjongens hetero en de binnenjongens homo. De helft van de trekvogels van Korf was hetero, een kwart bi en een vijfde travestiet of transseksueel. Slecht drie van de 51 jongens zeiden homoseksueel te zijn. Van der Poel sprak met 62 (ex)prostitués en van hen was iets minder dan de helft homoseksueel, maar dat waren vooral de ex-en. Zij constateert dat er onder hoerenjongens een soort "drift" naar een homoseksuele voorkeur optreedt. Sommige jongens die onzeker zijn over hun erotische interesses en liever voor hetero doorgaan, kiezen voor de homoprostitutie om het homoleven te verkennen. Velen van hen zullen later alsnog een homoseksuele keuze maken. Veel jongens poseren als hetero omdat nogal wat klanten een voorkeur hebben voor "normale" jongens. Er zijn jongens die als onbeschreven blad in de homoprostitutie rollen en daar tot hun verrassing voor het eerst homoseksuele gevoelens beleven en verkennen. Zelfs de gegevens over seksuele voorkeur zijn dus boterzacht. Een gangbare methode om homoseksuele voorkeuren te ontkennen is het enkel vervullen van de actieve rol bij het neuken. Alleen geneukt worden zou homoseksueel zijn, zelf neuken niet. Tegenwoordig denken de meeste Nederlanders daar anders over: wie als man in staat is om klaar te komen met een man, moet ten minste een beetje homoseksueel zijn. Vooral Arabische jongens houden het er evenwel op dat het neuken van mannen en een heteroseksuele voorkeur prima samen gaan.
Leeftijden en leeftijdsgrenzen
Alle auteurs spreken van jongens maar niet alle hoerenheren zijn zo jong. De gemiddelde leeftijd van de jongens die Van Gelder interviewde, was 23, die van de "trekvogels" van Korf en de zijnen 24 en die van de kleine steekproef van De Graaf 25 jaar. Ze signaleerden schandknapen die de 50 gepasseerd waren. Daartegenover staat dat bijna de helft van de mannen die Van Gelder sprak, al voor hun zestiende in de prostitutie begon. Daar tekent hij wel bij aan dat de eerste stappen meestal een aardigheidje waren en de jongens soms pas na jaren meer serieuze stappen op het hoerenpad zetten.
De verhalen van de vroege starters zijn bepaald niet treurig. Algemeen leeft het idee dat prostitués uit gebroken gezinnen komen en een geschiedenis van seksueel misbruik achter zich hebben, maar dat is lang niet altijd het geval. Er zijn ook jongens die voor een avontuur, wat papiergeld of een experiment met homoseksualiteit de hoererij ontdekken en daar plezier aan beleven. Van der Poel (1991:19) wijst erop dat verhalen van misbruik tot het standaardrepertoire van hoerenjongens horen, of zoals één van hen die met zulke dramatische verzinsels de pers haalde, het zelf zei: "Dat is het verhaal wat je altijd aan journalisten vertelt. Die lui vreten dat." De prostitutie is een vak van illusies. Behalve de droom van de rijke klant die een gouden toekomst biedt, kennen alle hoeren de tranentrekker van misbruik en verwaarlozing. Daar geilen persmuskieten op en betalen klanten soms extra voor.
Vanaf je zestiende ben je in Nederland vrij je eigen seksuele leven in te richten maar voor bordelen geldt dat ze alleen werknemers mogen hebben van boven de achttien. Deze leeftijdsgrenzen zijn nogal willekeurig en hebben niks te maken met de gevoelens van de jongens zelf die soms al veel eerder uit eigen wil de prostitutie ingingen. In een sector waar jong en nieuw vaak een groot voordeel opleveren, zouden deze jongens veel kunnen verdienen maar het mag niet. De speciale regels voor de prostitutie hebben niks met de gevaren van het beroep te maken want die zijn niet groter dan van het bij nacht en ontij rondbrengen van kranten. Ze hebben alles te maken met een achterlijke seksuele moraal, met de huiver die mensen vandaag de dag voelen bij het onderwerp seksualiteit en jongeren. De eerste associatie is met pedoseksuele moordenaars, niet met jongens die welbewust kiezen voor een goed betaalde baan en een aantrekkelijk homoseksleven.
Vanwege de truttigheid van Nederland blijft de homoprostitutie lijden onder een dubbel taboe: van prostitutie en van homoseksualiteit. De overheid mag heel halfhartig de prostitutie als normale arbeid erkennen, maar dat is beter te merken bij de belastinginkomsten dan bij de investeringen die gemeentes doen in hoerenbuurten. Ook met de leeftijdsgrenzen blijft de overheid kwakkelen: waarom zijn die hoger voor hoeren dan voor vakkenvullers en krantenlopers? Dat geen overheidsdienaar de absurde tellingen van de Werkgroep Kinderporno over het aantal jongenshoeren weersprak, geeft de koudwatervrees aan van de autoriteiten wanneer het om homoprostitutie gaat. De overheid zegt een taboe te willen doorbreken maar daar valt in de dagelijkse praktijk weinig van te merken. Zo is het in Amsterdam nog nooit tot een soort gedoogzone voor hoerenjongens gekomen zodat ze opgejaagd wild blijven.
Wat schuift het?
De verdiensten in de homoprostitutie variëren sterk. Het is helemaal afhankelijk van werktijd en werkplek. Het homodeel van het grootschalige prostitutie-onderzoek van De Graaf leverde de volgende cijfers op. Straatvlinders hebben 30 contacten per maand die gemiddeld 67 gulden opleveren. Daarvoor zijn ze per keer 42 minuten met hun klant bezig waarvan de helft voor de echte seks is. De jongens in de bordelen verdienen per keer aanzienlijk meer, namelijk 140 gulden, maar ze moeten er ook langer voor werken, 79 minuten waarvan 28 voor de seksuele handeling. Deze jongens hebben gemiddeld 13 klanten per maand. Het lange wachten op klanten is niet bij deze scores inbegrepen.
Van Gelder heeft gek genoeg geen cijfers over gemiddelde verdiensten, maar wel over de hoogste. Zijn respondenten verdienden per keer maximaal tussen de 65 en 10.000 gulden. Dit zegt werkelijk helemaal niks maar gelukkig valt uit de interview-fragmenten op te maken dat de straatwerkers in de regel 50 gulden krijgen en afhankelijk van de omstandigheden zoals slecht weer, weinig klanten of drugsbehoefte van de jongen, het ook wel doen voor 25 gulden. Voor "speciale" diensten zoals neuken zonder condoom, geneukt worden of s/m vragen de jongens meer. Bij het verlenen van een slaapplek is het helemaal de vraag of de klant meer betaalt omdat de jongen langer bij hem blijft, ofwel dat hij juist niks betaalt omdat bed en ontbijt een betaling in natura vormen.
De Roemeense trekvogels van Korf verdienden in de week voor het interview tussen de 100 en 1200 met een gemiddelde van 225 gulden. Deze jongens waren vooral scharrelaars die behalve de prostitutie andere inkomstenbronnen hadden, of alleen in het weekend twee of drie klanten bedienden en de rest van de week in een asielzoekerscentrum zaten weggestopt. Voor hen vormden de inkomsten uit de hoererij een behoorlijk zakgeld. Sommige klanten zagen de Roemenen als kleine criminelen die je beter niet mee naar huis kon nemen omdat ze nogal eens de gewoonte hadden hun karige inkomsten aan te vullen met diefstal. Andere mannen waren juist vol lof over hun seksuele liefdeskunsten en hadden de droeve ervaring van een beroving niet meegemaakt.
In de professionele sector betalen de klanten de hoogste prijzen. Voor 200 tot 300 gulden kan een bordeelklant zich een uur terugtrekken met de jongen van zijn keuze. De helft van dit geld gaat naar de bordeelhouder, de andere helft naar de dienstverlener. Bij escorts lopen de prijzen verder op, afhankelijk van de tijdsduur van het contact. Sommige jongens verdienen kapitalen door zakenmensen te chaperonneren of combineren het aangename met het zakelijke door met rijke klanten op reis te gaan.
Van der Poel die vijftien jaar geleden vooral in dit circuit onderzoek deed, heeft geen algemene cijfers over verdiensten. Wel blijkt uit haar studie dat de prijzen toen iets lager lagen, rond de 150 gulden. Veel werk maakten sommige bordeelhouders van het leegschudden van klanten door met champagne te animeren. Bepaalde bordelen verdienden vooral geld door het stimuleren van de drankverkoop. De hoerenjongens moesten vooral goed zijn in het ongezien besproeien van plastic planten met champagne. Volgens de nieuwe reglementen voor de prostitutie is het animeren met drank verboden om dronkenschap en alcoholisme te voorkomen.
De gevaren
Drugs en drank zijn grote gevaren voor de hoerenjongens. Veel van hen waren al druggebruikers voordat ze de bisnis ingingen, maar anderen leren juist daar een lijntje te trekken. Voor sommigen zijn drugs en drank middelen ofwel om de lust op te wekken ofwel weerzin voor bepaalde klanten te overwinnen. Driekwart van De Graaf's straatjongens gebruikte hard drugs, geen één van de binnenzitters. Alle scharreljongens van Van Gelder gebruikten alcohol, drievijfde cocaïne. Soms betalen de klanten diensten met drugs, in enkele gevallen gebruiken klant en hoer samen drugs voor het seksuele contact.
Het gebruik van drugs levert een ernstig gezondheidsrisico op. In de prostitutie speelt in het bijzonder dat de jongens van het scharrelcircuit wanneer ze omhoog zitten en hard drugs nodig hebben, tot alles bereid zijn om te scoren. Veilig vrijen staat op zo'n moment niet hoog op hun agenda. Alle onderzoekers van het scharrelcircuit wijzen op dit gevaar. Ook riskant zijn de seksuele relaties van hoerenjongens met hun partners. Staat veilige seks op de baan meestal hoog op hun verlanglijstje, eenmaal thuis met de geliefde heeft het minder prioriteit. Zo kunnen heteroseksuele bisnisboys het HIV-virus overbrengen van homoseksuele naar "algemene" bevolking, nachtmerrie van gezondsheidsautoriteiten.
Naast aids is geweld een groot gevaar in de wereld van schandknapen en hun klanten. Anders dan in de heteroprostitutie waar klanten hoeren vermoorden, richt het geweld zich in de homoprostitutie juist meestal tegen de klanten. Het zijn de pseudo's die hen beroven en de scharrelaars die hen vermoorden. In de jaren tachtig vond in Amsterdam bijna 10% van de moorden plaats in het circuit van de homoprostitutie. Het ging om jaarlijks twee mannen die de dood vonden bij een sekscontact. Het aantal moorden was zeer schokkend omdat de wereld van de homoprostitutie relatief klein is. Volgens de politie waren het meestal roofmoorden. Volgens Van Gemert die onderzoek deed naar moorden in zowel homo- als heterocircuit, was de gewelddadige afloop meestal een resultaat van nogal ongelijksoortige verwachtingen. De meeste mannen kenden de jongens die hen vermoordden, al langer. Terwijl de mannen vooral op seks uit waren, zochten de jongens die meestal scharrelaars waren, iets anders zoals genegenheid, gezelligheid of geld. Vaak begon het geweld rond het seksuele contact omdat de man iets wilde wat de jongen juist niet wilde of omdat de jongen zich begon te realiseren dat de homoseks die hem afkeer inboezemde, een gewoonte werd. Aangezien de politie geen cijfers bijhoudt van "homomoorden", is het onduidelijk of de situatie sinds 1990 is verbeterd. In de meer recente studies komt het thema nauwelijks aan de orde en in kranten lees je er vrijwel nooit wat over. Dat was in de jaren tachtig overigens nauwelijks anders. De sociale structuur en de omvang van de homoprostitutie zijn sindsdien ook niet sterk veranderd. Misschien zijn er alleen wat minder kastnichten die indertijd makkelijke slachtoffers waren voor de jongens, maar ook toen zaten niet alle vermoorde klanten in de kast.
De toekomst
Het is zeer onduidelijk welke gevolgen de legalisering van de prostitutie zal hebben voor het wereldje. De scharrelaars en schnabbelaars zullen hun werk wel zwart blijven uitoefenen en voor een prikje hun seksuele diensten blijven aanbieden. Maar voor de professionele jongens zijn het moeilijke tijden. Ze moeten zowel BTW afdragen als inkomstenbelasting betalen over hun verdiensten. Hetzelfde geldt voor de bordelen. De legalisering en de gelijktijdige uitdrijving van de illegalen zullen een prijsopdrijvend effect hebben. Misschien zullen de bordeelhouders voor nieuwe vormen kiezen waarbij de jongens in hun bedrijf zelfstandige ondernemers worden die kamerhuur betalen voor het gebruik van seksruimtes. Mogelijk zullen de escortdiensten die ook de bordelen bieden, het winnen van de ouderwetse bordeelhouderij.
Hoerenbazen zullen meer moeite moeten doen om zowel jongens als klanten aan hen te binden want een zelfstandige schandknaap zal kiezen voor de beste plek met de hoogste verdiensten en de klant voor de beste prijs-service verhouding. Recent zijn twee bordelen gesloten in Amsterdam. Daarbij lijkt een verschuiving van bordeel- naar escortwezen een rol te spelen. Tegenwoordig kunnen contacten tussen klanten en hoeren makkelijker worden gelegd via gsm en internet zonder tussenkomst van derden terwijl Amsterdamse hotels steeds minder bezwaar maken tegen bezoek van escorts en soms zelfs bereid zijn tussen klant en escort te bemiddelen. Mogelijk hoort één van de weinige bijzonderheden die Amsterdam nog te bieden heeft, het homobordeel, binnenkort tot het verleden. Laten we het laatste exemplaar conserveren als een herinnering aan een opwindende maar voorbije wereld!
In alle onderzoeken viel op dat de verhouding tussen aanbod en vraag nogal scheef was. Vaak waren op de prostitutieplekken meer jongens dan klanten aan te treffen hetgeen een prijsdrukkend effect had. Het aanbod zal in de toekomst waarschijnlijk afnemen door de verdrijving van illegalen terwijl het niet waarschijnlijk lijkt dat EU-jongens hun plaats in gaan nemen. De groei van de economie biedt hen voldoende arbeidskansen in andere sectoren, terwijl diezelfde ontwikkeling juist de vraag naar betaalde seks zal vergroten. We kunnen verwachten dat de prijzen die decennia lang nauwelijks zijn gestegen, omhoog zullen gaan. Het is te hopen dat de stijgende prijzen tot betere service zullen leiden en de hoerenjongens hun marktniche door beroerde dienstverlening niet te gronde zullen richten. Een zekere groeisector lijkt de prostitutie door transgenders te zijn die, vrijwel uit het niets ontstaan, nu een vaste plaats heeft en veel klanten trekt die zich niet homoseksueel noemen, maar wel homoseks hebben. Wanneer de Nederlanders in staat zijn een soepeler houding ten aanzien van seksualiteit te ontwikkelen en hun angsten uit een voorbij millennium van zich af te werpen, ziet de toekomst voor de homoprostitutie er veelbelovend uit.
Bibliografie:
Peter Aggleton (ed), Men who sell sex. International perspectives on male prostitution and HIV/AIDS, London: UCL Press, 1999.
Paul van Gelder, Tussen 'bisnis' en taboe, Amsterdam: Spinhuis, 1995.
-, Kwetsbaar, kleurig en schaduwrijk. Jongens in de prostitutie: een verschijnsel in meervoud. Amsterdam: Thela Thesis, 1998.
Frank van Gemert, "Fatale seks", in: Gert Hekma e.a. (red), Het verlies van de onschuld, Groningen: Wolters-Noordhoff, 1990, pp. 169-192.
Ron de Graaf, Prostitutes and their clients; sexual networks and determinants of condom use, Thesis University of Amsterdam, 1995.
Dirk J. Korf, Ton Nabben en Madelon Schreuders, Roemeense trekvogels. Nieuwkomers in de jongensprostitutie, Amsterdam: Thesis Publishers, 1996.
Sari van der Poel, In de bisnis. Professionele jongensprostitutie in Amsterdam, Arnhem: Gouda Quint, 1991.
Werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, De stand van zaken, Utrecht: ChildRight/Transact, 1998.
Wim Zuilhof, "Sex for Money between Men and Boys in the Netherlands: Implications for HIV-prevention", in: Aggleton 1999, 23-40.