PORNOGRAFIE EN HOMOSEKS. Wat is het probleem voor vrije burgers?


Gert Hekma

We zijn vrije burgers in een vrij land want dat is Nederland. Waarom hebben zich dan velen als homo/seksueel burger nooit heel vrij gevoeld om te doen en te laten wat ze wilden? In de jaren zestig zei J.B. Charles, schrijver – en alias van de criminoloog W.H. Nagel: ‘Waarvoor heb ik mijn zinnen als ze niet geprikkeld mogen worden’ (Beek 2018)? Prikkelen resulteert in bevrediging, het doel van pornografie. Daarvoor nam de schrijver en criminoloog het onder meer op. Daarbij ging het vaak om strafrechtelijke verboden waarvan er vele in de tussentijd zijn afgeschaft. Die waren er voor homoseksuele gedragingen en uitingen. Vroeger was alle sodomie of anale seks strafbaar, voor iedereen ongeacht seksuele voorkeur, en stond er de doodstraf op. Die werd vaker uitgesproken voor homoseksuele dan voor heteroseksuele of zoöfiele seksvormen – om de adjectieven te gebruiken die erin de negentiende eeuw voor bedacht werden. Voor andere niet-coïtale handelingen golden lichtere straffen. De bepaling tegen sodomie werd in 1811 met de inlijving van het Koninkrijk Holland door Napoleon bij het Franse Keizerrijk afgeschaft. Daarna was naast verkrachting slechts openbare schennis der eerbaarheid strafbaar en seks met personen onder een bepaalde leeftijd. De Code Pénal, de Franse strafwet, had een artikel dat het regelmatig aanzetten tot ontucht van minderjarigen (tot 21jaar) strafbaar stelde. Het was evenwel onduidelijk wat daarmee bedoeld werd – het aansporen tot prostitutie van of het meermalen ontucht hebben met jongeren (m/v). Wel was er sinds ongeveer 1850 jurisprudentie die ontucht met mensen jonger dan12 jaar gelijkstelde aan verkrachting. Met de nieuwe Nederlandse strafwet van 1886kwam die leeftijd op 16 jaar. In hetzelfde jaar kwam voor het eerst pornografie in de strafwet in de vorm van ‘eenige voor de eerbaarheid aanstootelijke afbeelding of vliegend blaadje’ (Overbeek1966, 78). In 1911 werd vervolgens in artikel 248bis van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht de beschermde leeftijd voor homoseksuele relaties opgehoogd naar 21 jaar, bij mannen en vrouwen, maar niet voor heteroseksuele contacten – daar bleef het 16 jaar (Hekma & Van der Meer 2011, 8-14). In 1911 kwam tevens een strengere wetgeving rond porno: een persoon die een geschrift, ‘afbeelding of voorwerp, aanstootelijk voor de eerbaarheid’ aanbood of beschikbaar stelde werd strafbaar (Overbeek 1966, 20). Beide artikelen waren onderdeel van strengere zedenwetten. Overbeek deelt in zijn boek over pornografie, verschenen bij de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NSHV), verheugd mee dat Nederlandse rechters weldoordacht met de wet zijn omgegaan. Dat waag ik te betwijfelen met zijn voorbeeld van het verbieden van ‘een paar Sittengeschichten van de Duitse seksuoloog Magnus Hirschfeld’ (Overbeek 1966, 94). De strengere wetgeving rond de ‘zeden’ was met succes ingevoerd onder invloed van nieuwe christelijke partijen die zich scherper wilden onderscheiden van de liberalen die in de negentiende eeuw het politieke voortouw hadden en zich vrijer opstelden tegenover seksualiteit. Daarna is hier en daar in wet- en regelgeving nog een verscherping ingevoerd en vanaf de seksuele revolutie is die eerst afgenomen en vervolgens rond vrouwen, prostitutie, seks met kinderen, bestialiteit, privégebruik en -bezit van porno weer toegenomen. Die wetten maken het niet zo gemakkelijk zich vrij te voelen in een ‘vrij’ land. In dit artikel behandel ik seksuele taboes die in Nederland zijn blijven woekeren en waarvan pornografie een van de vele voorbeelden is. Dit blijvend ongemak met seks en homoseks drukt zich mede uit rond pornografie. Daar wil ik het hier over hebben. Hier is de morele kwestie aan de orde over het obscene in gedrag en verbeelding dat ik prima vind zolang het maar met instemming van de betrokkenen gebeurt. Inclusief de acceptatie van homoseksuele en kinky beelden en daden waarvoor ik hier argumenten geef. Theo van Os (2018) schreef met een ander perspectief voor Onder de toonbank een artikel over de geschiedenis van ‘homo-erotiek en -pornografie in Nederland van nul tot nu’. Mij gaat het hier om hetzelfde thema, met een moreel-juridisch en historisch perspectief.


De geilheid van pornografie: individueel, sociaal of juridisch?

Het eerste probleem met pornografie is dat er twee nogal verschillende manieren zijn om het thema te bekijken, individueel en strafrechtelijk. Ik vind de eerste manier de eenvoudigste: wat we geil vinden, zit in ons hoofd. Het is als met zogenaamde seksuele perversies zoals ik schreef in mijn ABC van perversies (2009). Geilheid zit niet in papier of beelden van porno, dat is er ook, maar de meeste mensen vinden vast de meeste porno niet geil. Eerder zit het in het hoofd van de mensen zelf, in samenhang met hetgeen ze uit hun omgeving oppikken, de sociale kant. Dat is een oneindige interactie: een verknoping van wat het lichaam voelt en ziet met wat de context aanbiedt aan plaatjes, woorden en ervaringen. Alles kan zowel perversie als pornografie worden, wat mensen voelen en doen en wat hen verleidt: van begrippen en lichaamsdelen tot dingen en plekken. Aan alles kunnen ze geilheid ontlenen: seks is vergaand fetisjistisch. Iedereen heeft zijn eigen smaken en fantasieën en vernieuwt die net zo vaak als ie klaarkomt. Zo hebben de mensen ook hun afkeer en weerzin, dingen waar ze vies van zijn en die van de weeromstuit verlangens kunnen oproepen (Hekma 2009). Ze hebben gevoelens en ervaringen die hen opwinden en/of afstoten, meer dan enkel homo- of heteroseksuele. Denk aan BDSM, bi, copro-, zoö-, necro- pedo- en gerontofiel, fetisjistisch, voyeuristisch en exhibitionistisch en zo verder. Voorbij ho, hé en bi vallen mensen niet gewoon op mannen en/of vrouwen, maar op dikke of dunne, zwarte, witte of bruine, rijke of arme, op grote en kleine bipsen en borsten, macho- of hoerig gedrag, een lijpe of sexy blik. Ze doen het op verschillende plekken zoals een strand in de zon, kazerne, lift, vliegtuig, ziekenhuisbed of urinoir. Ze vallen op excrementen, bepaalde lichaamsdelen of handelingen zoals oraal, anaal, mutueel of alleen masturberen, coïtaal, spuiten of gewoon lichamelijk. Op gips, een uniform, bepaalde stoffen of speeltjes. Dat drukt zich allemaal in porno uit. Seks is verschil en diversiteit. Mensen leren of doen dat echter niet zomaar, want ze zijn niet zo tolerant of voelen zich ongemakkelijk. Ik vraag me af wat mensen over verlangens geleerd en gezien hebben, wat ze oppikken en overslaan. Hebt u ooit een gids gezien die alle seksuele mogelijkheden zonder gêne toont en uitlegt? Sade wordt gezien als een radicaal voorbeeld, maar schreef geen handleidingen. Porno zit misschien in het oog van de liefhebber, maar kennelijk zijn er weinig echte amateurs die advies geven en bestaan er nauwelijks gidsen, catalogi of leerboeken waarin de opties handig opgesomd en uitgelegd worden. Met mijn ABC van perversies (2009) deelden de meeste mensen me verwijtend mee dat ze ‘hun’ seksuele fantasie er niet in gevonden hadden: er was meer dan ik toonde. Digitaal ligt het dan weer heel anders: Tumblr overspoelt je met opties maar zonder veel uitleg. Een gids over seks en wat ik met een geuzennaam perversies noem, zou een koninklijke bibliotheek van verlangens bieden.

De tweede betekenis van pornografie is strafrechtelijk: dat wat wettelijk strafbaar is. Dat is een erg vage definitie gebleken omdat het nogal veranderde in de geschiedenis wat al dan niet verboden is. Voor 1800 was het strafbare in pornografie niet zozeer het obscene of erotische, maar het subversieve element dat eerder politiek of religieus was en het heette nog geen pornografie. Het ging eerder om belediging van koning of kerk dan seksuele vrijposterij. Het pornografische kon wel erotisch zijn, maar dat maakte het niet illegaal of strafbaar. In de achttiende eeuw ging het vaak niet om vervolging vanwege het seksuele maar meer algemeen om verzet tegen koning, staat, stad, kerk, familie, om politieke subversiviteit (Hunt 1996, 13; Leemans, 2002).Het werk van de markies de Sade bijvoorbeeld werd bij leven deels nog gepubliceerd, maar hij zat zelf onder het ancien régime in de gevangenis voor seksuele misdaden en later op verzoek van zijn familie met een lettre de cachet aan de koning. Zijn levensstijl (seksuele misdrijven zoals aanranding en homoseks) was strafbaar en zijn literaire werk was subversief (pornografisch) en obsceen (Lever 1991, passim). In 1772 werden hij en zijn knecht wegens homoseks en zogenaamde vergiftiging van sekswerksters ter dood veroordeeld in Aix-en-Provence, waar het oordeel werd voltrokken in effigie, op een afbeelding, omdat de mannen intussen in Italië verbleven (201-220). Later werd het oordeel gewijzigd – het was geen doodstraf meer. In 1793 veroordeelde het Jacobijnse regime hem vanwege ‘politieke gematigdheid’ tot de guillotine en in 1802 gooide Napoleon hem vanwege zijn subversieve werk in een psychiatrisch asiel, en dat laatste was net zo nieuw als het idee van pornografie (585-601). Zijn boeken werden tot de jaren zestig van de twintigste eeuw getroffen door verboden – in Zuid-Korea is dat zelfs in deze eeuw nog het geval. Dat was onder meer homoseksueel werk waarvoor zijn leven een voorbeeld was. Zo werd hij als getrouwde vader voor passieve sodomie met zijn knecht ter dood veroordeeld. Tegelijk schreef hij uitbundig homoseksueel en lesbisch werk zoals La philosophie dans le boudoir (1795), La nouvelle Justine (1799) of Les 120 journées de Sodome (1930/1935). Eerstgenoemde boek verscheen reeds in 1884 in een Nederlandse vertaling onder de titel Mevrouw de Saint-Ange in het boudoir bij Artistiek Bureau in Rotterdam (Maas 2006, 119-123).

De vele gezichten van censuur

Pas na 1800 werden teksten en afbeeldingen met erotische inhoud specifiek verboden. Halverwege de negentiende ontstond pornografie als een specifiek thema voor de overheid (Hunt 1996, 13). De scheiding van kerk en staat betekende een stap van kerkelijke en keizerlijke moraal en van willekeur naar ‘rechtvaardigheid’ van wetten. Maar wat daarin verboden was, bleef vaag en voor verschillende uitleg vatbaar. In de negentiende en twintigste eeuw bedreigden rechters schrijvers en dichters, zoals Gustave Flaubert en Charles Baudelaire, met een verbod van hun werk. Het ging dan niet om wetten gericht tegen expliciet drukwerk of foto’s, maar om een toen nog vage ‘schennis van de openbare moraal’, een principe dat ook ingezet werd in Nederland (Mathijsen 2018, 141-142). Daardoor kwam er een hele reeks mogelijkheden om in te grijpen tegen (homo-)seksuele uitingen (handelingen, teksten, beelden...). Soms gebeurde dat met de wet in de hand tegen bepaalde handelingen, maar vaker was het op basis van vooroordelen en taboes of speciale regels. Er was een breed scala aan vormen van discriminatie tegen homoseksuelen en hun handelingen die verderop aan de orde komt. Tegelijk ontstonden er allerlei mogelijkheden om de wet te omzeilen. Een verbod op seksuologische werken zoals die van psychiater Richard von Krafft-Ebing (1886) werd vermeden door scabreuze passages in het Latijn te vertalen (dat gebeurde ook bij Nederlandse psychiater Spaink 1883). Georges Eekhouds homoroman Escal-Vigor (1899) ontsnapte in België aan een verbod met hulp van beroemde steunpilaren als Emile Zola en een goede advocaat die tevens kamerlid was (Dupont 2015,213-257). In Engeland lukte dat niet met Havelock Ellis’ medische studie Sexual Inversion (1897) (een boek waarvan de titel, net zoals uranisme, een ander woord voor homoseksualiteit was ). Dat boek, het eerste over het onderwerp in Engeland, werd verboden omdat het zichtbaar maakte wat verborgen moest blijven. Het verscheen een jaar eerder in het Duits onder de naam van Ellis en die van medeauteur en cultuurhistoricus John Addington Symonds. Die laatste was overleden en de familie verzocht zijn naam niet te noemen in de Engelse editie vanwege mogelijke reputatieschade. Het boek kwam later in de VS uit, net als de andere delen van Ellis’ seksuele studies (Crozier 2008). Een verbod trof ook Radclyffe Halls The Well of Loneliness (1928) ondanks de steun van Ellis, intussen een beroemd seksuoloog. Haar boek werd een van de populairste lesbische romans ooit. Nederland verbood werk van Magnus Hirschfeld, diens boeken en ook de film Anders als die Andern (1919) van Richard Oswald waarin het over vervolging en chantage van homoseksuelen ging en Hirschfeld als voorlichter over homotheorieën een rol speelde (Steakley 2007). Zulke films en boeken werden verboden omdat het zichtbaar maken van homoseksualiteit in woord en beeld gelijkstond met pornografie. Die film werd in Duitsland in beslag genomen of was alleen beschikbaar voor artsen en juristen. Toen ik die film wilde draaien op een homofestival was er in 1978 geen exemplaar beschikbaar in West-Europa, wel in de Oekraïne. En toen ik rond 1980 een studie van Hirschfeld wilde inzien bij de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek vroeg de bibliothecaris zich af of ik wel gemachtigd was die in te kijken. Er stond een dergelijke mededeling in het boek – ‘alleen beschikbaar voor medici en juristen’ –, maar die beperking was intussen achterhaald. Homoseksualiteit in alle vormen werd verboden: in boeken en films als pornografie, en vooral in concreet seksueel gedrag. De werken van Oscar Wilde waren misschien toegestaan, maar hij werd zelf tot een gevangenisstraf met dwangarbeid veroordeeld omdat hij jongemannen had bepoteld. Vervolging wegens homoseksuele misdrijven en gedragingen werd een meer algemene angst in Engeland voor homo’s en homoschrijvers; de namen Wilde en Oscar werden synoniem met homo (Montgomery Hyde 1962). Veel auteurs censureerden hun eigen werk voordat politie en rechter eraan te pas konden komen, of gaven hun romans niet uit zoals E.M. Forster wiens postuum gevierde homoroman Maurice (1971) pas na zijn dood verscheen – meer dan een halve eeuw nadat die was geschreven (Moffat 2010, passim). Toch bleven er rechtszaken zoals tegen Radclyffe Hall, van wie de roman verboden was, terwijl er zelfs geen onvertogen woord in voorkwam. Het lesbische toneelstuk De gevangene (1926) van Edouard Bourdet zorgde in Nederland voor beroering, maar werd niet verboden, wat wel gold voor opvoering in New York (Van Houtte 1989, 79-85). In de VS golden er algemene verboden voor onzedelijkheid in films en theater, zoals de Hays Code van 1930 of de Wales Padlock Act van 1927 in de staat New York, die het vertonen van seksuele perversie en degeneratie op het toneel verbood (Russo 1981, 30-31, 55). Zulke verordeningen bleven tot de jaren zestig van kracht – wat producenten aanleiding gaf om zulke thema’s minder expliciet te vertonen.

Er zijn vele vormen van censuur en dat geldt zeker voor homoseksualiteit. Het was met homoseks niet alleen een kwestie van plaatjes en praatjes, maar ook van wat mensen deden of representeerden. (Homo-)pornografie maakte deel uit van een hele seriestrafbare handelingen. Er waren in de periode 1811-1911 misschien geen specifieke homodelicten meer in Nederland, maar met een voorziening in het strafrecht tegen openbare schennis der eerbaarheid werden homo’s vaker slachtoffer van de wet dan hetero’s (Hekma 1987, 105-111). Ze konden niet op clementie rekenen van het algemene publiek als dat hun seksuele voorkeuren bemerkte. Dat was in die tijd een hele klus, want homoseks bleef meestal onopgemerkt, hoe vaak het ook publiek gedaan werd. De bevolking en ook politici hadden weinig genade met homo’s: niet familie, buren, hospita’s, werkgevers en niet anonieme burgers. Hooggeplaatsten bleven niet gespaard van antihomoseksuele maatregelen. Koning Lodewijk II van Beieren werd onttroond toen hij te veel interesse had getoond in zijn stalknechten en cavaleristen (Häfner 2008). De keizer van Duitsland lag in de Eulenburg-affaire (1907-1909) onder vuur vanwege zijn ‘verkeerde vrienden’ en prins Philipp zu Eulenburg zelf verloor zijn vooraanstaande positie vanwege seks met een jongeman (Steakley 2004). De Nederlandse koning Willem II werd om iets dergelijks gechanteerd (Van Zanten 2013, 545). De Duitse kanonnenproducent en vriend van de keizer Alfred Krupp (Hergemöller 1998: 448-449) en de Engelse generaal Hector MacDonald (Aldrich 2003: 187-189) pleegden om homoseksuele incidenten zelfmoord. Berucht zijn weduwes en erfgenamen van bekende schrijvers die voor of na hun dood delen van hun archief vernietigden. Porno werd verstopt en versnipperd voordat het bezwaarlijk kon worden, niet alleen voor de strafrechter. Homoseks zelf kon als een soort pornografie beschouwd worden vanwege sociale vooroordelen van familie, buren, vrienden, werkgevers. Homoseksuelen konden verdacht en veroordeeld worden om wat ze deden, maakten, hadden, wie ze waren. Alan Turing, computerpionier en oorlogsheld werd in 1952 veroordeeld wegens homoseks en kon kiezen tussen castratie of gevangenis. Hij koos voor het eerste en maakte in 1954 (waarschijnlijk) een eind aan zijn leven (Hodges 1983, 456-487). Dat oordelen vaag waren en straffen willekeurig leken, gold ook voor porno. Boeken konden verboden worden en auteurs veroordeeld, maar het hing helemaal af van het toeval: de agent, de rechter, maar ook de burger die bezwaren aantekende tegen wat hij zag of vermoedde. Het hing zelfs af van hoe de homo reageerde (zie Sliggers 2018, 201-210). Veel boeken golden als verboden en er bestonden veel vooroordelen over homoseks en -porno. Tegelijk was het verboden materiaal naast andere ‘misdrijven’ iets dat homo’s (en soms lesbo’s) werd nagedragen, of iets dat ze niet konden uitgeven.


Wetten en censuur in Nederland

Veel boeken van Nederlandse uitgevers waren controversieel. Het ging dan om publicaties van pulpuitgevers als Het Artistiek Bureau, Van Klaveren, Koster, Daniëls of Insulinde, Graauw, Buys, Moransard, Bauer, Veldt, maar ook van serieuzere als Hollandia en Tierie. Die werden soms verboden. De voorraad van deze uitgevers werd in beslag genomen of boeken werden niet uitgegeven, zoals werken van E.B. de Bruyn. Op de lijsten van verboden (pornografische ??) werken stonden zeer diverse publicaties, het was een rommeltje: soms pulpromannetjes met geile titels zoals Blanke slavinnen in Nederland, een ‘reisroman’ over (seksuele) wreedheid van de onbekende auteurs Querero en Aléra De geschiedenis en de praktijk van het flagellantisme (ca. 1910). Boeken van meer gerenommeerde erotische auteurs als Pierre Louÿs en de homoschrijver Jacob Israël de Haan. Verder waren ook sommige populairwetenschappelijke publicaties verboden – en dit wil ik benadrukken want het wordt vaak vergeten –, zoals het werk van pseudoprofessor J. Schoondermark of van serieuzere artsen, boeken die voor het Nederlands waren bewerkt zoals studies over homoseksualiteit, onanie en prostitutie van Ambroise Tardieu, Valérie Magnan, Paolo Mantegazza, Louis Martineau of Hirschfeld. Geschiedenissen van het geslachtsleven, geboorte en huwelijk, plaatwerken over de mannelijke en vrouwelijke geslachtsdelen maar ook een biografie van Multatuli, pro- en antihomo pamfletten, want die toonden allebei wat verhuld moest blijven. Dat gold tevens voor medische studies als Theodor van de Veldes Het volkomen huwelijk (1926), want seksuele voorlichting was soms ongewenst. D. Buys bracht onder de naam Van Klaveren1 series uit als ‘Gezondheidsbibliotheek van het geslachtsleven’, een ‘Geïllustreerde versie’ en een erotische ‘Realistische novellenbibliotheek’. In 1896/1897 verscheen Leerboek der zielsziekten van het geslachtsleven als Nederlandse vertaling van de Psychopathia sexualis (1886) van Richard von Krafft-Ebing, de eerste en belangrijkste algemene seksuoloog uit die tijd. Een kwart van die studie met een afgekorte titel Zielsziekten van het geslachtsleven was het eerste deel van de vierde serie van Van Klaverens ‘Geïllustreerde Volksbibliotheek’ (circa 1900). Het tweede was A. Coffignons De pederastie en het sapphisme, de beide laatste delen waren weer van Von Krafft-Ebing Het sadisme, masochisme, vampirisme en fetischme [sic] en Het ziekelijk geslachtsleven voor de rechtbank. Het waren vertaalde, bewerkte en ingekorte boeken van een zestig pagina’s met of zonder beloofde illustraties, waar bewerkers soms Nederlands nieuws doorheen strooiden. Ze droegen zelfverzonnen titels en verschenen vaak zonder datum, verwijzing naar origineel, referenties of naam van vertaler en soms zelfs auteur. De genoemde vier deeltjes werden samen ingebonden. Zulke titels werden verkocht van de ene naar de andere uitgever. Die boekjes en boeken verschenen in oplagen van vijfhonderd tot tienduizend exemplaren en soms in meerdere drukken. Er was sprake van een levendige productie voor Nederland en de koloniën. Deze ‘porno’ ontwikkelde zich uit sociale kwesties rond seksualiteit zoals sekswerk en seksuologie. De boeken liepen in elkaar over en vormden een eenheid van wetenschap en literatuur, van populaire en hoge cultuur (Hekma 1995). Wat leidde tot verboden was meestal een toeval van tijd en plaats, van wet en vooroordeel, van enerzijds auteur en uitgever en anderzijds diender en moralist, van wat ‘porno’ inhield en toonde, van context en coïncidentie (Sliggers 2018, 201-210). Veel van die boekjes die helemaal of gedeeltelijk verboden waren zijn verdwenen. In de kelders van de Amsterdamse UB belandde onder Ernst Braches rond 1980 nog een container met ooit in beslag genomen boeken van het Ministerie van Justitie, inclusief het meer serieuze werk met boeken van artsen als Hirschfeld. De boeken waren eerst aangeboden aan de Koninklijke Bibliotheek, maar toen nog afgewezen. Dat gebeurde nadat twee andere containers met vluchtiger werk in de papierversnipperaar waren verdwenen – daarna realiseerden de medewerkers van het ministerie zich hun historische vergissing: nogmaals censuur en eeuwige schande. Hoe democratisch en liberaal was dat verbieden en vernietigen? Vele werken van genoemde uitgeverijen gingen over perversies en homoseksualiteit. Zo verscheen van medisch sjacheraar Schoondermark Van de verkeerde richting (1894), het eerste Nederlandse boekje waarin iemand het opnam voor homoseksuelen: ‘Men hebbe dus diep medelijden met, geen verachting voor de homosexueelen’ (Schoondermark 1894, 32). In zijn volgende vertaalde boekje was van begrip niks meer te bespeuren en heette de Griekse liefde pathologisch. Er waren pamfletten en boeken van de homomannen die na invoering van de zedenwetten van 1911 in 1912 de eerste Nederlandse beweging voor homorechten, het Nederlandsch Wetenschappelijk-Humanitaire Komitee (NWHK) oprichtten: de jurist J.A. Schorer die de groep leidde, de artsen Arnold Aletrino en Lucien S.A.M. von Römer en de romanschrijver M.J.J. Exler. Toen Von Römer in 1908 zijn proefschrift bij professor Kees Winkler inleverde werd het afgewezen vanwege foto’s van uranisten (homo’s) die erin stonden, en omdat het in het Duits was gesteld en deels eerder gepubliceerd (Hekma 1987, 197). Deze belangrijke verdediger van homoseksualiteit verdween daarna naar Indonesië, zoals Aletrino naar Zwitserland vertrok. Er waren bordeelhouders die toentertijd huizen in zuidelijke streken verhuurden aan homo’s die een goed heenkomen zochten na een schandaal (Hekma 1987, 88-89) en anderen vonden een vluchtplek in wat toen ‘ons Indië’ heette. In de nasleep van de wet van 1911 kwam een dozijn homoseksuele keukenmeidenromans uit, soms onder pseudoniem, want homo’s voelden zich kennelijk gedwongen een masker te dragen (Hekma 1988). Daarnaast was er meer hoogstaande poëzie van dichters als Jacob Isräel de Haan, P.C. Boutens (die het pseudoniem Andries de Hoghe gebruikte) en Willem de Mérode (ook een pseudoniem). Zeker niet al die boeken werden verboden, maar de autoriteiten handelden nogal willekeurig om allerlei redenen (zie Sliggers 2018, 201-210). Een masker was één manier om te ontkomen aan de homofobie waaronder de mannen ‘van de verkeerde richting’ leden. Daarnaast werden vele vormen van zelfcensuur toegepast. Willem Kloos bijvoorbeeld liet in het duister wat het liefdesobject van zijn gedichten was of veranderde namen. Albert Verweij was eerlijker, maar ook minder homoseksueel en leed minder aan de paranoia waartoe de onderdrukking door de samenleving leidde (Slijper 2012). Louis Couperus vatte eens het plan op om de kritiek stevig aan te pakken over de onwelwillende manier waarop ze een homoseksuele thematiek behandelde (Bastet 1987, 321). Toen De Haan met zijn eersteling Pijpelijntjes (1905) kwam, kochten zijn mannelijke geliefde en zijn verloofde de oplage op; daar hoefde de politie niet tussenbeide te komen. Toch werd zijn positie in de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) onmogelijk en verloor hij zijn banen als redacteur van de kinderpagina van Het Volk en als onderwijzer bij de gemeente Amsterdam (Fontijn 2015, 111-136). In het boek dat ik met Theo van der Meer redigeerde over artikel 248bis valt op hoe homo’s en lesbiennes op meer manieren dan vanwege wetsartikelen te maken kregen met vervolging (Hekma & Van der Meer (2011). In dit boek komen diverse personen ter sprake die in de periode 1911-1971 van doen hadden met dat artikel, direct en/of indirect. Ze werden uitgescholden (29), gechanteerd (39) of werden op andere manieren benadeeld om hun seksuele voorkeur. Willem de Mérode bijvoorbeeld werd veroordeeld en kwam in de gevangenis terecht, en er was gedoe over een van zijn dichtbundels. Desondanks kreeg hij een koninklijke onderscheiding (67). P.C. Boutens kreeg geen onderscheiding, omdat hij bekend stond als homoseksueel, hoewel hij nooit was veroordeeld (79). Taalkundige A.G. van Hamel werd niet bestraft, maar wel geschorst en vernederd en moest zich onder psychiatrische behandeling laten stellen (89, 92-93). Thesaurier-generaal L.A. Ries was homo en werd opgepakt naar aanleiding van een valse aangifte. Ondanks zijn onschuld verloor hij zijn baan; hij vluchtte naar New York vanwege het schandaal dat ontstond (98). Na de Tweede Wereldoorlog sneed de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC de contactadvertenties uit haar ledenblad Levensrecht en stopte ze korte tijd helemaal met de publicatie onder druk van overheid en politie (140). Schrijvers, onder wie Albert Helman, organiseerden een tribunaal tegen Anna Blaman en Eenzaam avontuur (1948) in de Boekenweek van 1949 vanwege haar seksuele voorkeuren het homo-erotische karakter van haar werk (147). Jan Hanlo, ten slotte, verdween in 1962 naar de gevangenis, omdat hij een jongen over de borst had gestreeld (191). Met zulke drastische maatregelen had de overheid geen speciale artikelen nodig om homoporno uit te bannen.


Enkele voorbeelden: homoporno voor de seksuele revolutie

In het spectrum van veroordeling en discriminatie speelt homoporno een bescheidenrol. De overheid heeft tot de jaren zestig, en zelfs daarna, vele middelen ingezet tegen homoseksualiteit en de maatschappij bleef daarbij niet achter met vooroordelen, geweld en achterstelling die nog steeds in mindere mate voortduren. Als je leest hoe negatief politici, wetenschappers, dominees en burgers over homoporno spraken, lopen de rillingen over de rug. De demonisering van sodomie door autoriteiten als rechters en dominees ging over hel en verdoemenis, tortuur en executie, het kraken van botten en andere gruwelijkheden. Vergeleken met die vreselijke uitspraken en verkettering, valt op hoe onschuldig het homo-erotisch en -pornografisch materiaal was. Een boek als Bekentenissen en onthullingen van lijders aan onanie, paederastie en homosexualiteit (1910) van uitgeverij C.J. Koster bijvoorbeeld is een vervelend, slecht vertaald boek waarin namen van schrijvers verkeerd gespeld worden. Het speelt in op de strijd tegen onanie en brengt opwindende verhalen over het ontuchtige leven van zelfbevlekkers die zich schamen en de dokter bezoeken om van hun afwijkingen te genezen. Zulke ambivalente gevallen zullen echte liefhebbers van seksueel plezier nu hooguit grappig en vaak dieptreurig vinden. Het boek van E.T. Feenstra-Kuiper over Jeugdige Zondaars te Konstantinopel [1905], met ansichten van stad, baden, hotels en jongens, is een hybride geval: het doet geil, maar biedt tegelijk een moreel sausje. Het lijkt het werk van een middernachtzendeling die tegen jongensprostitutie en -slavernij waarschuwde, waar bepaalde mannen verlekkerd op waren, en bouwde voort op een oud idee van moslims als pederasten. Het leven van de hoofdpersoon, een schandknaap, eindigde door zijn ‘ontucht’ vroeg in eenzaamheid in een ziekenhuis.

Langs ingewikkelde weg kreeg ik een klein archief van Bab Wijsman, een oudere homoseksuele toneelspeler, dat materiaal uit zijn studententijd bevat: brieven die hij van vrienden ontving en artikelen die hij voor het COC-blad schreef. Hij vermenigvuldigde Frans, Duits, Engels en Nederlands pornografisch werk voor vrienden en kocht naaktfoto’s van mannen en jongens die hij eerste- en tweedehands van diverse plaatsen betrok (en misschien doorverkocht). In zijn agenda’s vermeldde hij sinds ongeveer 1935 zijn activiteiten, ook op seksueel gebied. In dit archief zitten fraaie leporello’s met foto’s van aantrekkelijke jongemannen, waarschijnlijk uit Denemarken, maar andere foto’s zijn Von Gloedens – de beroemdste homofotograaf van 1900 (zie catalogus Kiermeier-Debre & Vogel 2007). De verzameling bestrijkt een lange periode. Van de homoseksuele pornoverhalen die Wijsman reproduceerde maakte hij lijsten: Seven in a barn (VS, 1955?), Les confessions érotiques de l’abbé Pineraide (FR,1893?), Stille gedachten (bijschrift ‘six unusual poems’, misschien van E.B. de Bruyn, z.j.), Zu dieser Zeit (z.j.), Zonnige poort (z.j.), Schwule Lieder (bijschrift: ‘poems from pre-Hitlerian Germany’, z.j.) en Of Masters and Slaves (z.j.). Een van Wijsmans artikelen ging over een gecoördineerde actie die de Franse en Nederlandse zedenpolitie in 1955 ondernamen samen met de Deense politie. De actie was gericht tegen homopornografie, waarvoor Denemarken in die tijd een reputatie kreeg. De twee hoofdverdachten, die een modellenbureau hadden, foto’s verhandelden en het homoblad Vennen uitgaven, werden voor het gerecht gesleept. De politie constateerde dat er levendige contacten bestonden tussen homoseksuelen in de drie landen, niet alleen in termen van emancipatieactiviteiten, maar ook in termen van uitwisseling van bladen en porno. Ze had allerlei materiaal in beslag genomen. De afloop van deze zaak is mij niet bekend, maar de handel in verboden materiaal is blijven bestaan, groeide alleen maar en kwam vanaf begin jaren zestig ook in Nederland op in de vorm van seks- en contactbladen. Het werd een niet te stuiten vloedgolf die vele pornobarrières sloopte. De politieactie was opnieuw veel gedoe om niks, want het waren brave foto’s en bladen, streng vervolgd in 1955 omdat ze ‘homoseksueel’ waren, ten tijde van de seksuele revolutie vrij vertoond en nu misschien weer verboden omdat de jongens minderjarig zijn.


Seksuele revolutie, homoseksuele ommekeer

Tot 1971 was artikel 248bis van kracht, maar de overheid gebruikte ook andere middelen. Zo meldde Trouw (17-12-2017) dat de gemeente Amsterdam een commissie had die sollicitanten controleerde op criminele antecedenten en daar viel homoseksualiteit onder, al was er niets misdreven. Homoseksuelen werden niet aangenomen bij de gemeente, in het leger of bij de rechtbank. Voor andere beroepen en instellingen moet nog nader onderzoek plaatsvinden. Psychiaters behandelden hen met allerlei therapieën, tot en met fysieke castratie hoewel dat eerder intimidatie dan genezing was. Steden voerden vijfminutenregels in voor het gebruik van urinoirs – langer mochten ze niet gebruikt worden. Het was sekswerkers maar ook homo’s verboden te ‘tippelen’, wat ruim geïnterpreteerd kon worden. Aan zulke maatregelen kwam geleidelijk een einde na 1970 toen eindelijk duidelijk werd dat homoseksualiteit geen zonde, misdrijf of ziekte was. Artikel 248bis werd afgeschaft in 1971 (zie Hekma & Van der Meer 2011, 18-24). De psychiater Wijnand Sengers schreef Gewoon hetzelfde (1968) en Homoseksualiteit als klacht(1969) die duidelijk maakten dat er niks mis was met homoliefde. Het was minder moeite om een goed gesprek te bieden of homo’s naar een homokroeg of COC-bar te sturen dan naar een zenuwarts, wat tijd en geld kostte. Sommige kerken accepteerden soms wel het homozijn maar niet de seks – je mocht het zijn maar het niet doen–, maar voor orthodoxe katholieken blijft de daad een zonde en voor moslims haram. Dit moment van decriminalisering en de pathologisering rond 1970 valt samen met een seksuele revolutie (ca. 1965-75), met een stortvloed aan porno en contactadvertenties, met de opkomst van nieuwe media zoals tv, 8mm-film en later video en recent digitale opties. Homo’s en lesbo’s kwamen steeds massaler uit de kast. Er was de ontwikkeling van een nieuwe naamgeving zoals holebi, LHBTIQ en steeds nieuwetermen met langere lijsten acroniemen. De pornografie van de ‘seksuele revolutie’ ging in vele richtingen (zie Hazeu 1982). Met een snufje aan perversies bleef de seks voornamelijk zoals ze was, heteroseksueel en heteronormatief met paar, coïtus en gezin, maar zwalkte nu wat meer kanten op. Er kwam explicieter homomateriaal met daarnaast lesbische porno gemaakt door en voor lesbiennes en BDSM-materiaal. De man achter Chick, Joop Wilhelmus (1943-1994), publiceerde Lolita, een pedoblad, en redigeerde Brieven uit de sexuele underground (z.j.) geschreven voor zijn blad. Daarin stonden verhalen van vrouwen over (letterlijk in deze termen) ‘bestialiteit, bisexualiteit, vuilspuiterij, exhibitionisme, fetisjisme [voor kleding en voorwerpen], lesbiennes, masochisme, masturbatie, nimfomanie, partialisme [seksuele voorkeur voor een lichaamsdeel], partnerruil, sexuele driehoeksverhoudingen’. Het boek eindigt met een seksenquête. Een ander Chick-rapport van Wilhelmus (1970) ging opnieuw over Bestialiteit (z.j.). De porno-redacteur werd uiteindelijk veroordeeld voor seks met zijn jongste dochter en verdronk nadat hij was vrijgekomen. Seks met dieren is na 200 jaar opnieuw verboden (1811-2010) en nu ook de beelden ervan, zo besloot het parlement.

Homoseks en porno nu?

De meeste porno bevindt zich nu op internet. Daar zijn variaties expliciet en overvloedig aanwezig, misschien vooral voor het scherm en aanzienlijk minder in het dagelijkse leven, waar het mij meer op zijn plaats lijkt. Ik schreef eens een artikel (Hekma 2015) over het afschaffen van de zedenwetten, ook voor pornografie, omdat (1) de meeste verboden handelingen al onder andere strafbepalingen vallen zoals die rond geweld en wederzijdse instemming, en omdat (2) die wetten en alle bijkomende vooroordelen het taboe rond seks in stand houden, zoals dat het geval was en nog steeds is met homoseksualiteit. Het wordt tijd dat we wat zedenwetten heette, kwijtraken en een artikel maken dat abjecte zaken strafbaar maakt en daarbij seksuele handelingen niet apart zet van andere zoals geweld, racisme, seksisme of homoaversie. Handelingen waar niet van gewenst geweld en niet van wederzijdse instemming sprake is. Nederland, dat zich zo graag prijst tolerant te zijn, was dat niet en is het nog steeds niet. Het wordt tijd dat de overgang die we geleidelijk zien van wetten naar studies en van willen weten naar willen doen eens doorzet en dat we betekenisgeven aan wat tolerantie voorstelt. Dat we ophouden seksuele genoegens te verklaren tot een privézaak van burgers die er alleen voor staan en alles zelf moeten doen, maar het niet leren. Seks is net als werk, zorg, huisvesting, onderwijs, kunst, openbaar vervoer een publieke zaak die regeringen aangaat, maar die ze vooral liever links laat liggen.

Literatuur

ALDRICH 2003, R. Aldrich, Colonialism and Homosexuality. London & New York, Routledge, 2003.

ALÉRA & QUERERO, B. Aléra & Q. Querero, De geschiedenis en de praktijk van het flagellantisme. Uit betrouwbare gedrukte en ongedrukte stukken bijeengebracht. Amsterdam, Graauw, ca. 1910.

ANONIEM 1910, Bekentenissen en onthullingen van lijders aan onanie, paederastie en homosexualiteit, Amsterdam, Koster, [1910?].

BASTET 1987, F. Bastet, Louis Couperus. Een biografie. Amsterdam, Querido, 1987.

BEEK 2018, M. Beek, ‘J.B. Charles’, in: Schrijversinfo.nl, 2018, geraadpleegd 26 september 2018 ophttp://www.schrijversinfo.nl/charlesjb.html.

CROZIER 2008, I. Crozier (ed), Sexual Inversion (Havelock Ellis & John Addington Symonds). A Critical Edition. Houndsmill, Basington & New York, Palgrave MacMillan, 2008.

DUPONT 2015, W. Dupont, Free Floating Evils. A Genealogy of Homosexuality in Belgium. Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2015.

FEENSTRA-KUIPER 1978, E.T. Feenstra-Kuiper & W. Ogrinc (inl.), Jeugdige Zondaars te Konstantinopel. Zeden-schets. Tilburg, De Vernis, 1978 [1905].

FONTIJN 2015, J. Fontijn, Onrust, Het leven van Jacob Israël de Haan, 1881-1924. Amsterdam, De BezigeBij, 2015.

HÄFNER 2008, H. Häfner, Ein König wird beseitigt: Ludwig II von Bayern. München, CH Beck, 2008.

HALL 1928, R. Hall, The Well of Loneliness. London, Jonathan Cape, 1928.

HAZEU 1982, W. Hazeu (red.), Wat niet mocht ... Een overzicht van censuur [...] in Nederland (1962-1981). Amsterdam, De Harmonie, 1982.

HEKMA 1987, G. Hekma, Homoseksualiteit, een medische reputatie. De uitdoktering van de homoseksueel in negentiende-eeuws Nederland. Amsterdam, SUA, 1987.

HEKMA 1988, G. Hekma, ‘De benoeming van het onnoembare. “Homoseksueel” proza in het eerste kwart van de twintigste eeuw’, in: F.W Kuyper & B.C. Sliggers (red), Liber Amicorum A.G. van der Steur. Haarlem, Schuyt, 1988, 35-60.

HEKMA 1992, G. Hekma (red.), Honderd jaar homoseksuelen. Documenten over de uitdoktering van homoseksualiteit. Amsterdam, Het Spinhuis, 1992.

HEKMA 1995, G. Hekma, ‘Het seksuologische broddelwerk’, in: Gert Hekma & Hugo Röling (red.), Het oog op de lust. 100 jaar seksuologie in Amsterdam. Amsterdam, Spinhuis, 1995, 1-7.

HEKMA 2009, G. Hekma, ABC van perversies. Amsterdam, Meulenhoff, 2009.

HEKMA 2015, G. Hekma, ‘Seks en de wet’, in: Blind 39, juni 2015, geraadpleegd 28 maart 2018 ophttps://ziedaar.nl/article.php?id=489

HEKMA & VAN DER MEER 2011, G. Hekma & T. van der Meer (red.), ‘Bewaar me voor de waanzin van het recht’. Homoseksualiteit en strafrecht in Nederland. Diemen, AMB, 2011.

HERGEMÖLLER 1998, B.U. Hergemöller, Mann für Mann. Biografisches Lexikon zur Geschichte von Freundesliebe und Mann-männlicher Sexualität im Deutschen Sprachraum. Hamburg, Männerschwarm Skript Verlag, 1998.

HODGES 1983, A. Hodges, Alan Turing; The Enigma of Intelligence. New York, Simon & Schuster, 1983.

VAN HOUTTE 1989, N. van Houtte, ‘“Alle godsdienstige en zedelijke gevoelens kwetsend”. Vrouwenliefde op de planken, 1926-1936’, in: G. Hekma, D. Kraakman & M. van Lieshout (red.), Goed verkeerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland. Amsterdam, Meulenhoff, 1989, 79-86.

HUNT 1996, L. Hunt (ed.), The Invention of Pornography. Obscenity and the Origins of Modernity. 1500-1800, New York, Zone Books, 1996.

KIERMEIER-DEBRE & VOGEL 2007, J. Kiermeier-Debre & F.F. Vogel (eds.), Wilhelm von Gloeden; Auch ich in Arkadien. Köln, Weimar, Wien, Böhlau Verlag, 2007.

VON KRAFFT-EBING 1886, R. von Krafft-Ebing, Psychopathia sexualis: Mit besonderer Berücksichtigung der konträrenSexualempfindung. Stuttgart, Enke, 1886.

VON KRAFFT-EBING 1896-1897, R. von Krafft-Ebing, Zielsziekten van het geslachtsleven, vooral met het oog op de tegennatuurlijke geslachtsdrift. Amsterdam, Van Klaveren, 1896/1897.

KUIPERS 2017, A. Kuipers, ‘De realistische roman en de ‘realistische roman’. Over de term ‘realistische roman’ als code voor erotische werken (1880-1970)’, in: S. van Bergen, L. van Deinsen, E. Geleijns, M. van Duijn, S. de Heuvel, A. Kuipers, D. van Netten, D. Wouts & S. van Zanen (red.), Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Nijmegen, Vantilt, 2017, 183-208.

LEEMANS 2002, I. Leemans, Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in Nederlandse pornografische romans, 1670-1700. Nijmegen, Vantilt, 2002.

LEVER 1991, M. Lever, Donatien Alphonse François, marquis de Sade. Parijs, Fayard, 1991.

MAAS 2006, N. Maas, Sex!... in de negentiende eeuw. Nijmegen, Vantilt, 2006.

MATHIJSEN 2018, M. Mathijsen, ‘De schone Ovaal. Erotiek en pornografie in de negentiende eeuw’, in: B. Sliggers & J. Waterschoot (red.), Onder de toonbank. Pornografie en erotica in de Nederlanden. Amsterdam, Van Oorschot, 2018, 138-159 & 282-283.

MOFFAT 2010, W. Moffat, E.M. Forster. A New Life. London-New York-Berlin, Bloomsbury, 2010.

MONTGOMERY HYDE 1962, H. Montgomery Hyde, The Trials of Oscar Wilde. New York, Dover, 1962.

VAN OS 2018, Th. van Os, ‘Weinig windt zo op tot lust en veroordeling. Homo-erotiek en -pornografie in Nederland van nul tot nu’, in: B. Sliggers & J. Waterschoot (red.), Onder de toonbank. Pornografie en erotica in de Nederlanden. Amsterdam, Van Oorschot, 2018, 160-193.

OVERBEEK 1966, W.H. Overbeek, Pornografie voor het gerecht. ’s Gravenhage, Alpha-boek (NVSH), 1966.

RUSSO 1981, V. Russo, The Celluloid Closet. Homosexuality in the Movies. New York, Harper & RowPublishers, 1981.

SCHOONDERMARK 1894, J. Schoondermark, ‘Van de verkeerde richting’, of Man-mannenliefde en vrouw-vrouwen-liefde. Amsterdam, W.B. Moransard, 1894.

SENGERS 1968, W. Sengers, Gewoon hetzelfde? Een visie op de vragen rond de homofilie. Bussum, Brand,1968.

SENGERS 1969, W. Sengers, Homoseksualiteit als klacht: een psychiatrische studie. Bussum, Brand, 1969.

SLIJPER 2012, B. Slijper, In dit gevreesd gemis. Het leven van Willem Kloos. Amsterdam, Bert Bakker, 2012 .

SLIGGERS 2018, B. Sliggers, ‘Van suggestief tot expliciet. Nederlandse erotiek en pornografie vanaf 1880’, in: B. Sliggers & J. Waterschoot (red.), Onder de toonbank. Pornografie en erotica in de Nederlanden. Amsterdam, Van Oorschot, 194-265.

SPAINK 1992, P.F. Spaink, ‘Bijdrage tot de casuïstiek der Urningen’, in: G. Hekma (red.), Honderd jaar homoseksuelen. Documenten over de uitdoktering van homoseksualiteit. Amsterdam, Het Spinhuis, 1992, 39-67.

STEAKLEY 2004, J. Steakley, Die Freunde des Kaisers. Die Eulenburg-Affäre im Spiegel zeitgenössischer Karikaturen. Hamburg, Rosa Winkel Bibliothek, 2004.

STEAKLEY 2007, J. Steakley, Anders als die Anderen. Ein Film und seine Geschichte. Hamburg, Männerschwarm Verlag, 2007.

WILHELMUS z.j., J. Wilhelmus (red), Brieven uit de sexuele underground. Amsterdam, Joachimstal, z.j.

WILHELMUS 1970, J. Wilhermus (red), Bestialiteit. Chick-rapport. Dordrecht, Chick, 1970.

VAN ZANTEN 2013, J. van Zanten, Koning Willem II 1792-1849. Amsterdam, Boom, 2013.


NOTEN

1. Na de dood van Van Klaveren verkocht diens vrouw titels (of boeken) uit zijn fonds. Die publiceerde Buys onder de naam Van Klaveren.

2. Zie Kuipers 2017 over het gebruik van de term ‘realistisch’ in de erotische en pornografische context.