Plaatsen van herinnering
Wanneer ik denk aan plaatsen van herinnering, kan ik geen stap direct buiten m’n deur meer zetten zonder iets homosueels te herkennen. Op korte afstand van m’n huis ligt m’n werk waar vroeger het Homodok was gehuisvest in de kelders van het Spinhuis. Onder de hoeren, dievegges en gekkinnen die er in de achttiende eeuw gevangen zaten, waren vast tribades. In de jaren dertig sleepte de politie de homo’s uit de Empire in de Nes naar het politiebureau dat er in die dagen zat. Elke dag loop ik langs de bibliotheek van Castrum Perigrini waar ook de huidige directeur van hun uitgeverij woont, naaste buren op m’n linkerflank. Vijf huizen naar rechts woonde op nummer 121 Henk Wildschut, oprichter van het Amsterdamse Flikkerfront, redacteur van Flikkerkrant en later van Homologie en ook uitgever van een geheel aan hemzelf gewijde krant. Geheel verdwenen uit de homowereld, en waarheen? Op nummer 119 woont een collega en ex-student van me, David Bos, en eerder woonden daar wijlen Peter Schat en Stephan Sanders. In de kelder van het huis was het eerste kantoor van de Amsterdamse provo’s dus Duco van Weerlee (provo=homo) heeft hier sporen nagelaten. Schat werd beroemd met zijn opera Symposion op tekst van Gerrit Komrij. Voor het flikkerfestival “Mannen, nietwaar” hebben we daar aan huis nog wel eens vergaderd met Schat, Gerrit Komrij en Gerardjan Rijnders. Jos Versteegen bezingt het gebied van de rode lichtjes in zijn dichtbundel Nachtkermis en verwijst naar mijn directe achterburen van de Casa Rosso. Om de hoek van de Wallen liggen nog een paar highlights zoals de Dam waar de eerste Amsterdamse homodemonstratie plaatsvond in 1970 en twee eeuwen eerder sodomieten in het stadhuis cruisten, werden gevangen gezet en veroordeeld. De andere kant op zijn evidente lieux de mémoire de woningen van Gerard Reve en Frans Kellendonk en roemruchte cafes zoals het Mandje van Bet van Beeren, de Monico van blonde Saar Heshof of de Argos. Aan het begin van m’n gracht ligt de schuilkerk “Onze Lieve Heer op zolder”, het startpunt van Reve’s sublieme verhaal in Lieve jongens over zijn pogingen om Charles, geliefde van Komrij, te verleiden. Jean Genet verkeerde op de Walletjes en Magnus Hirschfeld is er rondgeleid toen hij Amsterdam bezocht. Zoveel mensen hebben hun sporen in de hoerenbuurt getrokken dat het eerder een vraag wordt wie daar niet is geweest. Het hele gebied is een plaats van herinnering
Langs al die homoplaatsen heb ik wel eens gewandeld en bij Kellendonk en Schat heb ik visites afgelegd. In het paleis op de Dam heb ik alle plekken van de sodomievervolging bezichtigd. Soms doe ik rondleidingen over de Walletjes voor studenten waarbij ik over seks en homoseks vertel. Er mogen tientallen homoseksuele lieux de mémoire zijn op de Wallen, maar niet een waar ik recht op af ben gegaan om te bekijken. Ze zijn voor mij te alledaags om als identificatiepunt aan te wijzen. Homoplekken tonen ook zo weinig omdat de tranen van de liefde en het zaad van de seks even snel verdwijnen als ze gekomen zijn. Homoseks laat weinig sporen na behalve de woorden die erover geschreven en de foto’s die ervan genomen zijn. Voor die woorden en afbeeldingen ga je naar een bibliotheek, niet naar de woning waar Reve leefde en waar je geen fysieke herinneringen van hem meer aantreft.
Al die lokaties zijn te dichtbij, teveel met het weefsel van m’n dagelijkse leven verknoopt om een plaats van herinnering te zijn. Laat ik het hebben over een plek van vervaagde reminiscenties, het pand waar Arnold Grunberg heeft gewoond en waar hij zijn laatste boek Tirza recentelijk presenteerde, het huis van de begin deze maand overleden Frits Frenkel (Rotterdam 2-12-1923 – Amsterdam 3-10-2006) aan de Van Eeghenstraat 89. Als hommage aan Frenkel wil ik het over zijn woning hebben als lieu de mémoire.
Vanaf de jaren zeventig kwam ik bij hem over de vloer omdat hij een van de weinige academici was met interesse voor seks. Hij schreef daarover in Vriendschap, Dialoog, de Gids en Symbiose en beweerde het begrip homofobie te hebben uitgevonden – iets wat ik wel eens nagezocht heb maar niet kon vinden. Ik maakte kennis met hem via Leo Boon die advies van Frenkel had gekregen voor zijn scriptie over de sodomievervolgingen. Boon werkte toen al gestaag aan zijn dissertatie die uiteindelijk postuum verscheen. Bij Frenkel aan huis kwam in de jaren zeventig soms een gezelschap strafrechtshistorici samen zoals Arend Huussen, wijlen Herman Diederichs, Herman Bianchi, Sjoerd Faber en Pieter Spierenburg. Begin jaren tachtig kwam een werkgroep seksualiteit en geschiedenis tot stand met vaste bezoekers als Hugo Röling, Maarten Salden, Herman Roodenburg, Rudolf Dekker, Theo van der Meer. Frits was de gastheer, ik de organisator. Ik herinner een voordracht van wijlen Rudolf van Lier over tropische tribaden (lesbiennes in Suriname). Echte professoren zoals van Lier en Bianchi maakten Frits vaak een beetje nerveus omdat hij zich met zulke bezoekers zowel miskend als vereerd voelde. Als afsluitend evenement van die werkgroep zie ik de expositie Met het oog op de lust over een eeuw seksuologie in Amsterdam die Hugo Röling en ik in 1995 organiseerden in de Agnietenkapel (alweer bij mij op de gracht)..
Ik weet niet of Grunberg het huis beschrijft – ik heb te weinig van zijn werk gelezen en wat ik las, verveelde me meestal. Frenkel woonde in een kast van een woning bij de ingang van het Vondelpark aan de Van Eeghenstraat, tegenover het regionaal commando van het Nederlandse leger. Hij had het begin zeventiger jaren voor een habbekrats gekocht, iets van 70.000 gulden. Hij woonde zelf op de beide bovenverdiepingen. Op de derde had hij zijn huis- annex studeerkamer waar de boeken hoog opgestapeld lagen. Op de vierde zal hij ongetwijfeld hebben geslapen. Daar woonden ook in een klein apartement jongemannen die in ruil voor gratis of goedkoop onderdak hem in de huishouding hielpen. Ik herinner me een Latijnse jongeman met zelfmoordneigingen. Zijn pogingen tot suicide mislukten altijd – tot hij het weer een keer deed tijdens een vakantie op Cyprus en vergeten was de deur van het slot af te halen. De jongen had Frits nog gebeld om hem van de nieuwe poging te verwittigen maar de redding kwam te laat. De eerste verdieping van zijn huis verhuurde Frenkel, onder meer aan Jan de Bruin die lid van ons seksgezelschap was vanwege zijn boek over abortus. Op de begane grond was ooit een galerie geweest. Er stonden nog beelden en een grote tafel met stoelen eromheen, sommige van die stoelen hele kunstwerken die bij de Paaseiland-achtige beelden van de ruimte pasten. Aan de voorkant was een zitje, aan de achterkant een serre waar nog meer boeken stonden. Het huis had een prachtige tuin op het zuiden en een charmant tuinhuisje, allebei indertijd een beetje verwaarloosd.
Op die begane grond ben ik eens langs geweest met Guy Hocquenghem en Lionel Soukaz die hier kwamen om archiefbeelden van het homoleven voor de Tweede Wereldoorlog te vinden voor hun film annex boek Race d’Ep. Une siècle d’images de l’homosexualité (1979). Zulke beelden had Frits in overvloed want hij had een aardige bibliotheek op homogebied zoals een jaargang van Der Eigene, enkele negentiende eeuwse brochures, Hirschfeldiana en als topstuk een editie van Alle de copyen van de sodomieprocessen uit 1730. Hij zei me nog dat hij zou zorgen dat de homoboeken bij mij terecht zouden komen via zijn executeur. Dat gaat niet gebeuren want de boeken zijn aan een antiquaar verkocht die ze me heeft aangeboden. Een omweg die geld gaat kosten.
Ik heb wel eens overwogen of ik niet zelf die benedenruimte van hem kon proberen te huren. Daar zag ik vanaf omdat Frits misschien aardig was, maar ook veeleisend. Bezoekjes aan hem waren heel uitputtend vanwege zijn eindeloze causerieën waarbij hij geen tegenspraak, zelfs nauwelijks samenspraak duldde. Vermoeiend was hij vooral omdat hij bekakt en daarbij zeer binnensmonds sprak. Kortom vrijwel onverstaanbaar. Voeg daar nog bij dat hij bij zulke visites altijd drank schonk en geen hapjes serveerde. Drank op een lege maag, leerde ik bij hem, maakt mij snel dronken. De feestjes die hij op de benedenverdieping organiseerde, waren een stuk leuker. Daar kwamen allerlei D’66-achtige beroemdheden zoals Hans van Mierlo, Dik van Arkel, Bram de Swaan en Godfried van Bentem van den Berg. De lekkernijen verzorgde Johannes van Dam, in de jaren tachtig nog totaal onbekend buiten een klein circuit van liefhebbers van mannen en boeken. Ik heb daar een onvergeeflijke fout gemaakt door aan de toenmalige vrouw van Bram de Swaan, Ellen Ombre, te vragen of hun zoon een gemeenschappelijk product was. Zij vond het erg; ik eigenlijk niet zo.
Frenkel werkte als strafrechtshistoricus aan de Rotterdamse universiteit die toen nog niet naar Erasmus was vernoemd. Zijn specialisaties waren drugs- en sekswetgeving. Toen ik de naam van Frenkel via google zocht, kwam ik allereerst bij Simon Vinkenoog terecht. Eén van Frits’ eerste publikaties was een artikel over “homofilie en verleiding” voor Vriendschap (1964) dat ook als apart boekje is verschenen (tevens met teksten van Tolsma en Brunoz ofwel Brongersma). Verder redigeerde hij Provo. Kanttekeningen bij een deelverschijnsel (1967), het eerste boek over de provo’s. Deelverschijnsel – dat lelijke woord was heel typerend voor Frenkel; hij vond homoseksualiteit ook een soort deelverschijnsel en nauwelijks een identiteit. Pas nadat hij van de universiteit weg was, schreef hij zijn proefschrift De onwetenschappelijkheid van het strafrecht (1988) waarin de bibliografie bestond uit een volledige opsomming van zijn eigen artikelen. Een 25 daarvan gaan over seks, vooral homoseks, ongeveer eindigende waar ik begon, met het congres Among men, among women (1983). Ik moet eerlijk bekennen dat ik het moeilijk vind om de belangrijkste homostudieskwaliteiten van Frenkel te benoemen – ik vond zijn schrijftaal even omslachtig als zijn spreektaal. Hij maakte veel werk van begripsanalyses en van vergelijkingen zoals van sodomieten met heksen en van seks met drugs. Ook was hij het die erop wees dat de enige “casus” uit het proefschrift van Van den Aardweg die deze psychiater niet zelf had genezen van een homoseksuele voorkeur, de man zelf was! Ik kreeg het nog ingepakte recensie-exemplaar van de boekversie van Frenkel. Zou het nog ergens bij mij in de kelder liggen?
Frenkel omgaf zich met mooie jonge mannen zoals later Grunberg, maar hij noemde zich niet homoseksueel misschien vanwege zijn analyse van zulke begrippen en zijn voorkeur voor het deel boven het geheel. Over zijn voorkeuren was hij erg vaag. Hij was in ieder geval een echte vrijgezel: zowel hij zelf als zijn huis waren een beetje onverzorgd. Toen Herman Diederichs ons eens ophaalde bij Frenkel aan huis voor een bijeenkomst in Leiden, fatsoeneerde hij de kleding van Frits voor we vertrokken. Ik herinner me een verward verhaal van hem over een wandeling door het Vondelpark waarbij er sprake was van seksuele handelingen, maar of die van hem of een ander waren, het antwoord op die vraag is in een glaasje port blijven hangen. Hij had vanuit zijn huis een magnifiek uitzicht op het park en zoals Joseph Geraci vertelde die hem ook eens opzocht, schoot hij tijdens dat bezoek uit zijn stoel om met een verrekijker naar een aantrekkelijke jongen in het park te koekeloeren. Maar het woord van Geraci kunnen we niet helemaal vertrouwen, die hoopte in hem vast een pedofiele soortgenoot te herkennen. Frenkel woonde wel ideaal om de grazige weiden met homo’s ’s nachts stiekem te bezoeken.
Na zijn dood schreef Grunberg een ijdeltuiterig stukje in de NRC over “De oude meneer Frenkel”. Het gaat evenzeer over hemzelf als over zijn hospes. Hij heeft echter een aardig citaat. In 1992 zou Frits gezegd hebben bij een feestelijke boekpresentatie ‘toen enkele gasten over de vloer kropen’ (kennelijk een verwijzing naar seks) dat seks voor Frenkel ‘een korte periode in zijn leven was. “Zo tussen mijn vijftigste en vijfenvijftigste”.’ (Achterpagina, 6 oktober 2006). Dat is in ieder geval een zin om te onthouden en op de voorgevel van zijn huis te spijkeren – “de seks was een korte periode in mijn leven”, en dat nog eens op hogere leeftijd!
Gert Hekma