Homoleven: rijke traditie, schamele politiek
Gert Hekma
Homoseksuele handelingen en gevoelens hebben een radicale ontwikkeling doorgemaakt van een abjecte praktijk tot een identiteit waarop men trots kan zijn. Die historische ontwikkeling heeft uitgemond in een tolerantie waarover Nederlanders zich graag op de borst kloppen. Is dat terecht?
Voor 1800: sodomie en pederastie
“Stadslucht maakt vrij”. Er is waarschijnlijk geen groep geweest voor wie dit sterker heeft gegolden dan voor mannen die het met mannen hielden. Er heeft niet alleen een trek plaatsgevonden naar de stad van jongens die de herenliefde waren toegewijd, maar ook meer jongens die in de stad opgroeiden kozen voor homoseksuele genoegens dan die van het platteland. Ondanks een grote repressie in de periode voor 1800 bestond er in bepaalde steden een levendig homocircuit. In het Duits stond “Florenzen” voor homoseksueel gedrag en Florence was in de vijftiende eeuw inderdaad een stad waar homoseks -hoewel streng verboden- veel voorkwam. Ook Napels maakte naam als stad van herenliefde, travestie en castraten. Voor veel jongemannen die toentertijd een “grote toer” maakten die vaak naar Italië leidde, was kennismaking met de homoseksuele gebruiken in zuidelijke landen een soms schokkende, soms prettige verrassing. Het was de frisse blik op een nieuwe wereld die toeristen verraste. Die steden waren indertijd een soort homoseksuele paradijzen. Van Florence in de vijftiende eeuw weten we dat de helft van de mannen in de archieven van de rechtbank vermeld staat als bedrijver van sodomie (het begrip had meer betekenissen; hier vooral anale seks van mannen met mannen). Zeker als Florentijnse mannen jong waren deden ze eraan. Ze trouwden laat, ongehuwde meisjes waren verboden en dus beleefde een jongeman zijn seksuele aanvechtingen met seksegenoten. Sommige steden waar verlangens tussen mannen fysiek bevredigd werden, zijn mythische steden geworden met een geheide homoreputatie, in de eerste plaats Athene. Het geldt nog steeds als een historische wereldhoofdstad van de pederastie of knapenliefde.
Voor Europeanen waren “vreemde” steden ideale plekken om seks te beleven. Ze konden zich vrijer voelen ver van huis. Noordelingen trokken naar het Zuiden waar ze onvermoede seksuele mogelijkheden ontdekten en Zuiderlingen trokken naar het Noorden om vergelijkbare redenen, maar daar was het eerder de prostitutie van Parijs, Amsterdam of Londen dan de zuidelijke pederastie die trok. In genoemde steden ontstond in de achttiende eeuw eveneens een levendige homoseksuele subcultuur met kroegen en cruiseplekken. In de tijd van de Verlichting stond deze wereld nog aan vervolging bloot en de straffen voor wat men toen sodomie of onnatuurlijke ontucht noemde – meestal anale seks - waren niet mis. In Nederland werden in de achttiende eeuw nog 200 doodstraffen voltrokken voor dit feit dat vanaf 1791 in Frankrijk en vanaf 1811 in Nederland straffeloos was. Tegelijk braken in de Verlichting levendige discussies uit over de mannenliefde: over de vraag van strafbaarheid van sodomie en of de vereerde filosoof Socrates al dan niet een pederast was terwijl de markies de Sade de politieke, culturele, lichamelijke en filosofische mogelijkheden van seks buiten het boekje verkende.
Rond 1900: homoseksualiteit
De afschaffing van de wetten betekende niet dat homocontacten direct werden geaccepteerd. Hoewel ze een centrale rol bleven spelen in de culturele verbeelding, was verachting nog steeds hun deel. Aan het eind van de negentiende eeuw begonnen homomannen en dokters nieuwe woorden, theorieën en identiteiten te ontwikkelen. Het idee was dat homoseksuele handelingen niet onnatuurlijk waren maar juist natuurlijk voor de kleine minderheid van mensen die met zulke wensen was geboren. De nieuwe ontdekking ging urning of homoseksueel heten en er kwam een roep om recht en begrip. Er ontstond een wetenschap van de seks met Richard von Krafft-Ebing, Magnus Hirschfeld, Auguste Forel, Havelock Ellis en Sigmund Freud. Naast de homoseksueel riepen deze dokters termen zoals heteroseksueel, masochist, sadist, fetisjist, voyeur, exhibitionist, necrofiel, zoöfiel en koprofiel (respectievelijk liefde voor dieren en uitwerpselen) in het leven.
In dezelfde tijd ontstonden allerlei kunstenaarsgroepen die sterk homoseksueel gekleurd waren en daaraan in hun werk uitdrukking gaven. Ook de andere nieuwe perversies kwamen daarin aan de orde. Denk aan de Franse auteurs Verlaine en Rimbaud, Rachilde, de Nederlandse Tachtigers, Oscar Wilde en zijn milieu waarin zich “uranian poets” bevonden, de mannenwereld rond de Duitse dichter Stefan George. De literatuur raakte sterk gehomoseksualiseerd rond de eeuwwisseling, want zoals de klassieke auteurs ooit hadden gedaan, zetten dokters en dichters een voorbeeld waaraan een nieuwe Europese generatie zich kon laven: Marcel Proust, André Gide, Jean Cocteau, Maurice Sachs, T.E. en D.H. Lawrence, E.M. Forster, Thomas en Klaus Mann, Fernando Pessoa, Konstantin Kavafis, Michael Kuzmin en in Nederland Louis Couperus en Jacob Israël de Haan, om de bekendste namen te noemen. Het was een urbane groep van mannen die vaak modern stadsleven beschreven in termen die ze aan de dokters ontleenden en tegelijk bekritiseerden (Proust, Thomas Mann, de Haan). Ze veroordeelden koloniale verhoudingen (Gide, Forster, Couperus) of verloren zich erin (Lawrence of Arabia, de Haan in Jeruzalem). Ze poneerden zich duidelijk als schrijvers van homoseksueel getinte literatuur die toen bloeide als nooit tevoren. Met hun werk leverden ze een belangrijke bijdrage aan discussies over seksualiteit die tot op heden resoneren.
Zowel artsen als auteurs gingen schrijven over stedelijke homowerelden die voorheen vooral bekend raakten door processen en schandalen. Hirschfeld schreef in Berlins Dritte Geschlecht (1904) over kroegen, cruiseplekken en sportscholen die homomannen bezochten en Proust over Parijse bordelen waar ook SM werd bedreven en waar de politie hem eens signaleerde in gezelschap van jonge heren. Bij de Haan vinden we in Pijpelijntjes (1904) opnames van stedelijk homoleven in Amsterdam. Die werelden bevonden zich veelal in het verborgene en werden scherp in het oog gehouden door agenten. Buren tipten de politie soms als er dingen gebeurden die hen niet welgevallig waren.
Na 1950: man of mietje?
Die homowereld maakte een geweldige omslag na de Tweede Wereldoorlog. Dokters, homo’s en schrijvers die over de homo-identiteit schreven rond 1900 zagen de homo als een man van buiten en een vrouw van binnen, of zoals het werd genoemd “een vrouwelijke ziel in een mannelijk lichaam”. Omdat theorieën van seksueel verlangen uitgingen van het idee dat alleen tegengestelde polen elkaar aantrokken, zoals man en vrouw of klant en hoer, ging men ervan uit –en dit reflecteerde leven en werk van schrijvers als Wilde en Proust– dat homomannen niet vielen op hun vrouwelijke soortgenoten, maar wel op mannelijke heteromannen of –jongens. Het was nicht en tule in het Nederlands en bij lesbiennes in het Engels butch en femme. Deze voorstelling van seks tussen onmannelijke nicht en echte heteroman ging na de Tweede Wereldoorlog schuiven waarna homomannen vermannelijkten en steeds vaker andere homomannen zochten voor hun seksuele verkeer – en ze vonden elkaar in toenemende mate in een eigen subcultuur. Heteromannen hoefden in die tijd niet zo nodig meer met nichten omdat heterorelaties eenvoudiger waren te realiseren aangezien meisjes steeds minder maagd tot het huwelijk hoefden te blijven. Hadden homomannen hun ‘tule’-sekspartners in het verleden gevonden op straat, bij pisbakken en in parken of hoerenbuurten, nu vielen ze in elkaars armen in een afzonderlijke homowereld. Het betekende het begin van een onstuimige groei van de homowereld die zich verplaatste van de straat naar binnen, naar kroegen, dancings en sauna’s.
Het was niet alleen dat homomannen zich een mannelijke identiteit aanmaten, ze kwamen in de jaren zestig ook massaal uit de kast. Waar ze tot die tijd een verborgen leven leidden en hun voorkeuren in families, op werkplekken en elders hooguit bedekt besproken konden worden, kwam met de seksuele revolutie alle ruimte om er openlijk over te zijn. Daarin werden ze gesteund door vrienden en familieleden en door psy-experts zoals dokters en dominees. Een homowereld die zich meestal schuilhield in gemengde kroegen in rosse buurten waar zowel hoeren en hun klanten als lesbiennes en homomannen hun kansen beproefden, breidde zich opeens snel uit en er kwamen exclusieve homocafés, hotels, sauna’s en leerkroegen met donkere kamers waar anderen niet meer binnenkwamen. In hun jeans met witte T-shirts of houthakkershemden en hun leren kleren maakten ze nu een mannelijke en geen nichterige indruk meer. Het was echter vooral een show voor elkaar, want hetero’s bleven heilig geloven dat een man die op mannen viel geen echte man maar een nicht was, zoals een lesbische vrouw voor mannelijk bleef doorgaan onder buitenstaanders. De emancipatie schreed voort, maar er waren nog heel wat hobbels te nemen. Zoals de vraag waarom hetero’s in homo’s altijd maar nichten zagen en waarom homo’s zelf – ondanks een seksuele revolutie die androgyne idealen koesterde - uiterste moeite deden om vooral geen nicht te zijn.
De homowereld is een steeds belangrijker onderdeel van de samenleving geworden sinds de jaren zeventig. Na 1980 begon een mars door de instituties en ontstonden er homogroepen in politieke partijen, onderwijs, vakbonden, zorg, leger, bij de politie. Hoewel aan het begin van de aidsepidemie nog gedacht werd dat het een terugslag voor homo-emancipatie zou betekenen, ontstond juist door alle zieken en door samenwerking tussen autoriteiten en homowereld meer begrip. Versneld werden allerlei doorbraken gerealiseerd. Sinds 2001 horen homo’s er in Nederland helemaal bij: door het homohuwelijk en doordat politiek rechts vanaf Pim Fortuyn de homo’s omarmde. Alleen klein Christelijk rechts op het platteland en gelovige moslims in de stad koesteren nog openlijk allerlei bezwaren tegen homo’s terwijl volgens onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau 95% van de Nederlandse bevolking zegt homoseksualiteit te accepteren.
Die acceptatie is overigens niet onvoorwaardelijk. Tegelijk heeft 40% van de Nederlanders bezwaren tegen twee kussende mannen op straat en iets minder tegen een lesbisch paar dat hetzelfde doet, terwijl zulke bezwaren tegen publiekelijk kussende hetero’s nauwelijks bestaan. In onderzoek naar daders van antihomogeweld kwam naar voren dat zulke jonge mannen vaak geen bezwaar hebben tegen homo’s, maar wel tegen hun veronderstelde vrouwelijkheid, overmatig seksuele gedrag en zichtbaarheid. Ze worden agressief wanneer ze denken dat een homoman hen wil versieren – dat ze het object worden van een man. Het tast hun status als subject en initiator van seksueel verkeer aan. Homomannen krijgen samengevat alle ruimte om zichzelf te zijn als ze maar niet afwijken van wat de heteronorm genoemd wordt: geen seksuele signalen uitzenden, geen vrouwelijk gedrag tonen en onzichtbaar blijven (Buijs e.a. 2008). Intussen hebben veel homomannen die normen overgenomen en is het een homonorm geworden. Ze zien zichzelf als “straight acting” (zich gedragen als hetero) en verlangen dat ook van hun partners. Ze willen geen mietje zijn. Die homonorm is zo ingesleten geraakt vanwege de druk die homojongens steeds sterker ondergaan in en rond school en in het gezin van herkomst. Ze identificeren zich eerder als homo, zijn dan minder weerbaar en maken zich die norm eigen uit zelfbescherming. Dit maakt homoseksualiteit in het publieke leven onzichtbaarder.
2012: seksueel burgerschap?
Zo zet een vrij land beperkingen op vrijheid, zo toont een tolerant land de grenzen van acceptatie. Het maakt sociaal navigeren moeilijk voor homo’s in een wereld die tolerant zou zijn maar daaraan beperkingen oplegt. Ze moeten zich steeds afvragen of bepaald gedrag en bepaalde kleren wel “horen”. Deze sociale taboes die in de meeste situaties gelden, vormen een onnodige beperking voor mannen die zich onmannelijk gedragen. Ze bieden evenwel ook mogelijkheden om je bijzonder te gedragen, waarvan de Amsterdamse Canal Pride Parade een voorbeeld is. Het stimuleert vragen over wie we zijn en waar de samenleving voor staat, vooral bij mensen die zich niet goed voelen bij de heteronorm. Het bevordert een kritische houding over thema’s als mannelijkheid, gezinsbeleid of de betekenis van seksuele vrijheid. Het inspireert alternatieven zoals in de modewereld, het uitgaansleven of op internet. In die werelden lappen homomannen sociale normen aan hun laars.
De voorwaardelijke acceptatie van homoseksualiteit is overigens een opmerkelijke uitzondering op seksueel gebied. Andere seksuele specialiteiten liggen soms zwaar onder vuur. Prostitutie werd gelegaliseerd in 2000 in Nederland maar het ziet ernaar uit dat daar een eind aan komt en dat aan sekswerk opnieuw strenge beperkingen worden opgelegd zoals in de plannen rond 1012 in Amsterdam. Pedofielen hebben het helemaal moeilijk in de huidige samenleving: voor veel mensen zijn ze ergere monsters dan moordenaars of verkrachters. Zelfs mensen die zich kritisch uitlaten over demonisering van pedofilie wordt het zwijgen opgelegd. Met een nooit vertoonde eenheid verbood de Tweede Kamer seks met dieren en dierenporno: alle kamerleden waren het er gloeiend mee eens om bestialiteit na 200 jaar straffeloosheid weer strafbaar te stellen. Zelfs toen de Christelijke partijen de meerderheid hadden, maakte niemand zich daar druk om. Seksuele voorlichting op scholen blijft omstreden en als er sprake van is draait het om biologie en gezondheid en nooit om seksueel burgerschap en erotisch plezier.
Stedelijke culturen waar kwesties van seksueel burgerschap zijn geconcentreerd vragen om een politieke aanpak. Erotiek is een essentieel deel van urbaan leven, of het nu gaat om homo’s, sekswerk, versieren, kunst of rekening houden met wensen en gevoeligheden van derden. De meeste instituties doen er het zwijgen toe als het om zulke vragen gaat, houden zich van de domme of kennen een repressieve politiek van verbieden of verhullen. Dat begint in gezinnen en strekt zich uit tot straten, scholen, zorgcentra (zoals ziekenhuizen), werkplekken. Misschien heeft men wel een politiek waarbij respect getoond moet worden voor seksuele minderheden maar zelden wordt seksualiteit positief ingezet. We horen veel over de theorie van Richard Florida dat juist steden met erotische en etnische diversiteit het economisch goed doen, maar hoe ze seksuele emancipatiemachines kunnen worden is geen agendapunt. Hooguit maken stadsbesturen om economische redenen werk van het aantrekken van homotoerisme, maar bij sekstoerisme – waar homotoerisme integraal deel van uitmaakt – zijn de kaarten alweer gekeerd. In plaats van het seksueel burgerschap van alle mensen te bevorderen – inclusief homo’s en sekswerkers – is er meer aandacht voor wet en orde. Er is geen discussie over bevordering van seksuele kansen en vrijheden voor stedelingen en hun gasten. Amsterdam was van 1970 tot 2000 op dat gebied een koploper, maar doet nu zijn best om uit puriteinse overwegingen van die excellente reputatie af te komen. Vanuit religieuze tradities wordt seksuele cultuur vaak als smerig gezien en niet als een verrijking van stedelijk leven. Te weinig wordt erotiek in kleding en gedrag als een manier gezien om publieke ruimte eigen te maken en burgerschap te realiseren. Helaas zijn bestuurders daar blind voor en zien ze (homo)seks liever van de straat verdwijnen dan dat ze het inzetten ter versterking van veiligheid en burgerschap. De afkeer die in het verleden bestond voor een rijke en levendige homocultuur is nog steeds niet verkeerd in een inspirerende politiek van erotiek.
Literatuur:
Robert Aldrich, The Seduction of the Mediterranean. Writing, Art and Homosexual Fantasy, London/New York: Routledge, 1993.
Laurens Buijs, Gert Hekma & Jan Willem Duyvendak, Als ze maar van me afblijven. Een onderzoek naar antihomoseksueel geweld in Amsterdam, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2008.
Laurens J. Buijs and Harm Hospers, Hoewel ik het zelf soms ook wel doe. Een onderzoek naar onveilige seks en coming out bij homojongens. Amsterdam: Schorer Foundation, 2010.
Ken Gerard & Gert Hekma (eds), The Pursuit of Sodomy. Male Homosexuality in Renaissance and Enlightenment Europe, New York: Haworth Press, 1989.
Gert Hekma De roze rand van donker Amsterdam. De opkomst van een homoseksuele kroegcultuur 1930-1970, Amsterdam: Van Gennep, 1992.
David Higgs (ed), Queer Sites. Gay urban histories since 1600, London/New York: Routledge, 1999.
Saskia Keuzenkamp (red). Steeds gewoner, nooit gewoon. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland, Den Haag: SCP, 2010.
Edward O. Laumann, John H. Gagnon, Robert T. Michael and Stuart Michaels, The Social Organization of Sexuality. Sexual Practices in the United States, Chicago: University of Chicago Press, 1994.
Jeffrey Meyers, Homosexuality and Literature 1890-1930, London: Athlone, 1977.
Harry Oosterhuis, Stepchildren of Nature. Krafft-Ebing, Psychiatry, and the Making of Sexual Identity, Chicago: The University of Chicago Press, 2000.
Michael Rocke, Forbidden Friendships. Homosexuality and Male Culture in Renaissance Florence, Oxford/New York: Oxford University Press, 1996.
Anna Katharina Schaffner, Modernism and Perversion, Houndmills: Palgrave Macmillan, 2012.