Jean Boullet (1921-1970)
In homokring was Jean Boullet vooral bekend om zijn luchtige homoporno in de stijl van Jean Cocteau. In Frankrijk heeft hij niet alleen om die tekeningen een zekere reputatie, maar ook als promotor van griezelfilms en tekenstrips. Al in de jaren vijftig liep hij rond in leer en met tatoeages. Hij was kortom een voorloper en een buitenbeentje.
Zijn ouders handelden in kattenvellen. Die werden niet als goedkope bont verkocht, maar als hulpmiddel tegen reuma. Hun huis aan de Parijse Avenue d'Italie was behalve woning ook atelier waar de kattenvellen met naftaline werden bewerkt. Zoon Jean bewoonde boven het bedrijf een appartement waar het altijd naar katten en chemicaliën stonk. Het voedde de duistere griezelsfeer waarin hij graag leefde. Zwart en rood waren zijn lievelingskleuren, zijn kamers kenden een spaarzame verlichting, zijn bed was opgeluisterd met kettingen en martelinstrumenten, boven zijn bureau hing een schilderij van hem dat "Verkrachting" als titel had. Er liepen zwarte katten en Arabische knapen rond. Hier ontving hij na de Tweede Wereldoorlog op zondag zijn gasten onder wie veel homomannen zoals Kenneth Anger maar ook Marie-Laure de Noailles, beroemde beschermvrouwe van nichten, heeft zich er laten zien.
Als journalist en organisator droeg Boullet sterk bij aan de popularisering van griezelfilms zoals Dracula, King Kong en andere, onbekendere films. Zijn kennis putte hij uit zijn geheugen en een grote collectie boeken en knipsels. Dat geheugen was niet helemaal betrouwbaar want als dandy hij hield meer van een goed dan van een historisch correct verhaal. In de jaren zestig zou hij met zijn verzameling als uitgangspunt het eerste Franse stripantiquariaat openen.
Bijzonder voor Frankrijk en zelfs voor het Parijs van die tijd was zijn openheid over s/m- en homo-interesses. Hoewel hij later schreef en tekeningen leverde voor het Franse homoblad Arcadie en het Zwitserse Der Kreis, behoorde hij niet tot een organisatie of subcultuur. Dat ging in die tijd kennelijk veel minder via bars en clubs dan via privéwoningen. Boullets homowereld was zijn vriendenkring en vooral wat hij daarnaast van straat oppikte.
De tekeningen van Boullet zijn geïnspireerd door die van Cocteau. Ze tonen hetzelfde type jongeman dat we tule in het Nederlands en trade in het Engels noemen. Het zijn schooiertjes, matrozen, een enkele trotse jonge nicht. Tegelijk is Boullet gefascineerd door geweld. Hij maakte een serie "slaven" en een andere over de guillotine. Hij tekende een stoere jongeman in travestie, met z'n lul recht vooruit. Op een ander plaatje zien we een opgewekt ventje recht op een pisbak aflopen. De meningen over zijn vaardige tekeningen zijn verdeeld. Jean Marais, de geliefde van Cocteau, moest er niks van hebben. Vergeleken met de spierkasten van Tom of Finland die ze in de VS geil vonden, geef ik de voorkeur aan de frêle types en de ironische inslag van Boullet.
Boullet was een gulzigaard die heel wat vriendjes versleten heeft. De jongens zoals hij ze tekende waren ook in bed zijn favorieten. De biograaf zegt dat zijn langste relatie anderhalf jaar duurde omdat het zo moeilijk was samen te leven met de eigenzinnige Boullet. Gek genoeg is er sprake van een Arabische vriend die veel langer met hem leefde. Boullet was een uitgesproken anti-racist en een voorstander van de Algerijnse onafhankelijkheid. De biograaf beweert zelfs dat hij moslim zou zijn geworden. Het bewijs is dat Boullet niet langer in een bed maar op een matje sliep. Of de liefhebber van tatoeage zich ook liet besnijden, vertelt het boek niet. Het lijkt me niet want anders zou de schilder die weinig ondernam zonder er ophef over te maken, ook van zijn besnijdenis wel een geruchtmakende act hebben weten te maken. Zijn geloof hoorde met zijn tatoeages en zijn leren pak tot het "épater les bourgeois", burgers aan het schrikken maken.
Wat Boullet met zijn vriendjes deed, is niet helemaal duidelijk. Verschillende ooggetuigen spreken van een stoet Arabische jongemannen in zijn huis, en twee hebben met eigen ogen gezien hoe een jongen geboeid in een kast of in de badkamer opgesloten zat. Van de andere kant krijg je weer de indruk dat de dandy Boullet eerder masochistisch dan sadistisch was, maar mogelijk waren zijn vriendjes dat ook. Het is het oude bezwaar tegen zoveel biografieën over homo's die nog niet zo lang dood zijn dat ze zo vaag zijn over het seksleven van hun onderwerp. De biograaf doet alle moeite om de beroemdheden die zijn hoofdfiguur kende, het hemd van het lijf te vragen, maar de bedpartners komen niet aan het woord. De Arabische schaduw in Boullets leven krijgt wel een naam, maar geen stem en geen gezicht.
De gouden tijd van Boullet als tekenaar, mooie jongen en gastheer lag in het eerste decennium na de oorlog. Eind jaren vijftig werd hij rijk nadat zijn ouders waren overleden (zijn vader door zelfmoord). Hij kocht een landgoed aan de Loire en onderging begin jaren zestig een facelift. Sindsdien is het volgens veel vrienden nooit meer goed gekomen. Zijn financiën waren, zoals bij veel nichten, een grote rotzooi en zijn vriendjes beroofden hem. Zijn antiquariaat was een poging om zijn kennis te gelde te maken maar het draaide vooral uit op een snelle uitverkoop van zijn fraaie collectie. Eind jaren zestig stevende hij op de ondergang af. Zijn winkel was een ramp waar katten en honden de stripboeken en -blaadjes onderpisten. Het was tijd voor een radicale breuk. Boullet verhuisde naar Algerije.
De biograaf kan over die laatste periode weinig vertellen. De schilder verdiende wat geld met portrettekeningen maar veel kan dat in een arm land als Algerije niet zijn geweest. Zijn einde vond hij aan een boom in Constantine. Chollet weet niet of het moord, zelfmoord dan wel een uit de hand gelopen seksspelletje was. Hij doet het met speculaties vanuit een ver en veilig Parijs, niets wijst erop dat hij ter plekke met getuigen heeft gesproken of politie-archieven heeft ingezien. Zo stierf Boullet een dood die helemaal paste bij zijn tumultueuze leven als ouderwetse leernicht die viel op gevaarlijke jongens.
Denis Chollet, Jean Boullet. Le précurseur, Parijs: France Europe Editions Livres, 1999, 133 FF (het boek kan noch vanwege de tekst noch vanwege de illustraties worden aanbevolen)