Oplichter, charlatan en schrijver. Biografie van Maurice Sachs (1906-1945)


Mijn favoriete zwendelende nicht is Maurice Sachs, een Franse schrijver die werkte tussen beide wereldoorlogen en vooral beroemd werd door zijn bekentenisboek Heksensabbat. Verslag van een ondraaglijk leven (1946, Ned. Privé-domein 1967) waarin hij zijn leven als bedrieger opbiecht. Een Joodse Fransman van goede komaf met van de ene kant rijke handelaren en van de andere kant even welgestelde kunstenaars als familie. Het tweede huwelijk van zijn grootmoeder was met zoon Jacques van de componist Georges Bizet. Aan deze stiefgrootvader, een ondernemer, dronkelap en goede vriend van Proust was hij zeer gehecht. Door zijn familiale connecties maakte hij al vroeg kennis met de artistieke wereld van Parijs. Zijn autobiografische Heksensabbat biedt een rijk overzicht van alle culturele toppers die hij kende – en daarbij hoorde de hele Franse homoliteraire elite van Marcel Proust, André Gide, Max Jacob en Jean Cocteau tot een reeks mindere goden en daarnaast schilders als Picasso en Soutine wier werk hij verhandelde.

Op school raakte hij reeds aan de jongemannenliefde, vooral toen hij op een keurige kostschool werd geplaatst in Normandië waar hij ook weer om een bijzondere vriendschap werd verwijderd. Als agnost opgevoed kwam hij via Cocteau op zijn achttiende in contact met Jacques Maritain die er zijn werk van maakte de artistieke elite van Parijs terug te brengen in de moederschoot van de kerk. Maurice werd katholiek en begon aan een priesteropleiding die binnen een half jaar strandde op bezoek bij zijn grootmoeder in Juan-les-Pins dat toen net een badplaats van de beau-monde werd. Daar werd hij uitgelachen door Monroe Wheeler, Glenway Wescott en andere vakantievierders omdat hij in toga en met tonsuur het strand bezocht maar vooral omdat hij als aankomend priester verliefd werd op een jongen. Daardoor kwam er een voorspoedig einde aan zijn katholieke periode. Hij merkt over het klooster op dat er niet veel homoseks te vinden is. Na deze periode vervulde hij zijn militaire dienstplicht en in het leger vond hij – tenminste voorzover uit de Sabbat blijkt – evenmin geile jongens, maar wel een geile meid. Het meisje dat in de bar van de officieren bediende had haar zinnen op hem gezet. Hoewel hij eronderuit probeerde te komen, wist het meisje dat te voorkomen door iedereen op de hoogte te brengen van haar wensen – voor alle soldaten een buitenkansje maar voor de arme Maurice een opgedrongen plicht waaraan hij niet kon ontkomen in de mannenwereld van het leger. Met deze ongehuwde moeder en haar zoontje had hij een soort gezinsleven waarvan hij zegt dat hij nooit zo gelukkig was – maar dat zegt hij ook van kostschool en klooster.

Terug in Parijs begon hij aan literaire activiteiten onder meer als secretaris van Cocteau en later Gide. Voor Coco Chanel verzamelde hij een mooie bibliotheek en daarna wierp hij zich op de kunsthandel waar in de roerige, voorspoedige jaren twintig goed geld viel te verdienen. Hij spendeerde zijn geld sneller dan hij het verdiende waardoor hij in de schulden raakte. Met allemaal lelijke trucs en oplichterij zoals het verkopen van geleende kunst probeerde hij zijn inkomsten op te krikken. Veel geld gaf hij uit in het homobordeel Ballon d’Alsace waar hij zich niet alleen op de jongens stortte maar ook naar de verhalen luisterde van Albert. Deze hoerenbaas is een personage in Prousts werk Jupien) die met geleend geld van de grote schrijver dit bordeel had opgezet. Albert kon hem alle saillante details uit het homoleven van Proust uit de doeken doen. Heel aardig om te lezen.

Het stelen en bedriegen had Maurice vroeg geleerd toen hij begon geld uit de tas van een tante te jatten. Naar eigen zeggen deed hij het omdat hij snoep wilde kopen, maar de lust van het stelen bleek uiteindelijk veel sterker te zijn dan de zin in snoep. De dievigheid zat niet in de zin naar snoep, maar in de lust om te stelen – die hij met het seksuele plezier vergelijkt. Net zo opwindend, net zozeer een herhalingsmachine.

Als het doek dreigt te vallen voor de kunsthandel van Sachs, krijgt hij een aanbod om bij een New Yorkse kunstgalerie een afdeling voor moderne kunst op te zetten, een goed betaalde baan aan de andere kant van de oceaan. Hij komt er op het verkeerde moment aan, net na de crash op Wall Street. Er zijn geen klanten meer voor de moderne kunst uit Parijs en Sachs gaat z’n geld verdienen als rondreizend spreker die – naar eigen zeggen – vooral lulkoek verkoopt over kunst, cultuur en politiek in Europa. In die hoedanigheid maakt hij kennis met een Amerikaans meisje met wie hij heel onverstandig een verstandshuwleijk aangaat. Aanstaande schoonpapa, voorman van de presbyterianen in de VS, verwacht hem over te komen naar Seattle – toen nog een klein stadje dat van de houtkap leefde – om het huwelijk daar in te zegenen. Hij wordt Presbytiriaan, trouwt het mooiste meisje van het stadje en wordt een plaatselijke beroemdheid – een man uit Parijs! Ze brengen hun wittebroodsweken (ik geloof zonder seks) door in Albany NY en gaan daarna wonen in San Francisco – een prachtstad volgens Sachs maar hij ontvlucht alras stad en huwelijk en keert terug naar Parijs met nu een mannelijke minnaar met wie hij zijn langste relatie van vier jaar zal onderhouden. Ze leven eerst in armoede, bivakkeren een tijd op het platteland maar Sachs maakt een terugkeer in de literaire wereld, schrijft boeken en toneelstukken en wordt redacteur voor de Nouvelle Revue Française naast Gide, Malraux en de broers Gallimard. Het leven lacht de geliefden weer een beetje toe en ze gaan op een woonboot in de Seine wonen. Ook deze relatie loopt stuk; de aankomende schrijver is niet voor het geluk geboren.

Met de Duitse bezetting vlucht Sachs eerst naar Zuid-Frankrijk en besluit niet door te reizen naar Marokko, maar terug te keren naar Parijs waar hij steeds verder in de modder wegzakt. Hij handelt op de zwarte markt, helpt vluchtelingen over de Franse zonegrens en komt op de lijst van ter dood veroordeelden. De politie zoekt hem maar hij overleeft door als collaborateur voor de Gestapo te gaan werken. Hij trekt van Parijs naar Hamburg waar hij in een fabriek aan de slag gaat en politie-informant blijft. Hij verdwijnt tenslotte “derrière cinq barreaux” (achter vijf tralies; de titel van zijn laatste boek) in concentratiekamp Fuhlsbüttel. Op de vlucht voor de geallieerden schiet een Vlaamse SS-er hem dood als hij niet meer verder kan.

Hans Mayer vergelijkt in Aussenseiter (1975) Klaus Mann en Maurice Sachs, beiden geboren in 1906 en homoseksueel, beiden auteur van een boek over Gide, de ene een Duitse verzetsstrijder en de andere een Joodse verrader. De rechtvaardige dood door zelfmoord, de verrader door moord. Mayer zegt “Sodom ist kein Vaterland” en bij gebrek aan een vaderland is de homoseksueel gedoemd te zwerven en ellendig te sterven. Eeuwige asielzoekers. Klaus Mann vond een thuis in het verzet tegen het fascisme maar toen die strijd gewonnen was, vond hij in de jaren van de Koude Oorlog geen nieuw thuis waar hij heen kon trekken. Sachs zocht wanhopig een huis, onder de vleugels van Cocteau en Gide, in het klooster, in een namaakgezin en een gelegenheidshuwelijk, maar hij werd verbannen of sloeg zelf op de vlucht. De zwerver raakt aan het grote geld van de windhandel met kunst en de zwarte markt, maar blijft even arm en valt in de handen van de nazi’s die uiteindelijk even korte metten met hem maken als Mann met zichzelf. Zouden deze buitenstaanders van 101 jaar geleden, als ze een halve eeuw later waren geboren, in plaats van vliegende Hollanders homo’s zijn geweest gelukkig genesteld in een Hollands huwelijk? Hebben oplichtende nichten hun tijd gehad?


GH


Henri Raczymow, Maurice Sachs ou les travaux forcés de la frivolité, Parijs: Gallimard 1988