Antoine Idier, Les vies de Guy Hocquenghem. Politique, sexualité, culture. Parijs, Fayard, 2017, 354 pp, 22 euro, geen illustraties.

Guy Hocquenghem, Un journal de rêve. Articles de presse (1970-1987). Samenstelling en nawoord Antoine Idier. Paris Gallimard-Verticales : 2017, 317 pp., 22 euro. Vooral artikelen uit Libération en Gai Pied Hebdo.



Guy Hocquenghem (1946-1988) was een radicale flikkeractivist van de Front Homosexuel d’Action Révolutionnaire (FHAR) die zich ontwikkelde eerst tot een voorloper van ‘queer theory’ en vervolgens tot een romanschrijver die zich richtte op Aids en spiritualiteit en dat met zijn linkse houding verenigde. Hij stamde uit een goed-burgerlijk milieu van leraren in de brave jaren voor 1968. Met een grote kinderschare was het toch een seculier gezin. Guy had het geluk dat zijn leraar filosofie op de middelbare school René Schérer zich intellectueel en seksueel over hem ontfermde. Het zou een vriendschap voor het leven zijn: samen gaven ze les, schreven ze boeken, hadden ze vast seks (geen woord erover in het boek), bewoonden ze als tweede huis een voormalig station in de Berry.

Hocquenghem studeerde aan de beste scholen en universiteiten van het land en stortte zich in de linkse beweging van de hoofdstad die vooral werd gedomineerd door maoïsten en leninisten maar hij was zelf meer van de anarchistische kant op het linkse spectrum. Een deel van het boek leest als een geschiedenis van het Franse ‘gauchisme’ met vele vaak dogmatische stromingen die niet veel van flikkers moesten hebben in die tijd. Homo’s waren eind jaren zestig op z’n best zielepieten voor gewone burgers en decadent uitschot voor links. Maar binnen Arcadie, het Franse COC, en de vrouwenbeweging MLF ontstond een groep dames zoals Monique Wittig, Christine Delphy en Marie-Jo Bonnet die publiek politiek actief wilden worden en uit de verdomhoek van zonde, misdrijf en ziekte wilden treden waarin homo’s en lesbo’s zaten. Zij richtten in 1971 met enkele oudgedienden zoals Françoise d’Eaubonne, Daniël Guérin en Pierre Hahn de FHAR op die de homoseksuele zaak politiek ging verdedigen met spontane acties. Hocquenghem sloot zich er direct bij aan met het protest dat lesbiennes en homo’s organiseerden in, en tegen, een tv-uitzending waar het ‘lijden’ van de homoseksueel werd besproken – gezien als startdatum van de FHAR. Het was een strijd tegen dominante psychiatrische ideeën zoals van Marcel Eck. Er kwamen manifesten en spoedig massale wekelijkse vergaderingen in de École des Beaux Arts waar het steeds minder om discussie en steeds meer om seks ging. Vrouwen en transvrouwen van wie sommige een dwarse groep Gasolines waren begonnen hadden steeds minder op die bijeenkomsten te zoeken die in orgieën veranderden.

Ondanks de spontane structuur van de FHAR kwam het tot een serie publicaties. Er waren kortstondige bewegingsbladen zoals Tout! met de slogan ‘wij willen alles’, L’antinorm en Le Fléau social (zo duidde de Franse strafwet homoseksualiteit aan, ‘een sociale pest’) waarin Hocquenghem een belangrijke rol speelde. Hij zelf schreef in 1972 over zijn uit de kast komen in de Nouvel Observateur wat zijn homosterstatus bevestigde, ook al omdat hij een mooie krullebol was. Deze coming out kwam hem op kritiek te staan omdat het de gewoonte was om teksten anoniem als groep te schrijven, niet onder eigen naam. Anoniem waren geschriften als Rapport contre la normalité (1971) dat verplichte kost zou moeten zijn voor alle jonge homo’s of het beroemde nummer 12 van Recherches over Trois milliards de pervers. Grande Encyclopédie des homosexualités (1973) dat verboden werd en een verkorte nieuwe versie kreeg (waar niks verbodens uit was gehaald). Thema’s waren seks met Arabieren, pedofilie, SM, cruisen, persoonlijke verhalen, er was een protest om een leraar die ontslagen was. Half postmodern Parijs was uitgelopen om mee te werken: anti-psychiater Felix Guattari was de verantwoordelijke uitgever en daarnaast deden Michel Foucault, Jean Genet, Gilles Deleuze, Jean-Paul Sartre, Guérin, Hahn, Hocquenghem en vrienden zoals Michel Cressole mee en ook vrouwen en jonkies.

Midden in alle opwinding was het gedaan met de FHAR: kort maar krachtig, in 1972 de aftakeling en in 1974 het einde. De groep had een onuitwisbare indruk nagelaten op Parijs en verre omstreken. Gelijk begon Hocquenghem met zijn eigen academische en journalistieke carrière. Van hem verscheen Le désir homosexuel (1972) een anti-psychiatrische verhandeling in de trant van Deleuze’s en Guattari’s boek Anti-Oedipe. Capitalisme et schizophrénie (eveneens 1972), de postmoderne seksstudie over vloeiende verlangens van voor Foucaults De wil tot weten (1976). Daarin nam Hocquenghem het op voor een anale en niet-genormaliseerde homoseksualiteit, een boek dat in verschillende talen verscheen en tot op heden wordt uitgegeven. Met deze vroege tekst van Queer Theory vestigde hij zijn naam. Kort daarna verscheen L’après-mai des faunes (1974) en kwamen bundels over kinderen en seks uit die hij met Schérer schreef zoals Co-ire (1976) en met anderen zoals Schérer, Foucault, Gabriel Matzneff, Bernard Faucon en Jean Luc Hennig Fous d’Enfance. Qui a peur des pédophiles? (Dol op kinderen. Wie is er nu bang voor pedo’s? 1979), nummer 22 en 37 van Recherches. In 1982 kregen ze een harde les over pedofilie: wat zij steunden, werd een onnoembaar onderwerp in Frankrijk. Officier van justitie Salzmann begon het ‘Coral’ (in de Provence) proces tegen vermeende pedofielen, eerst tegen Sigala een opvoeder die zorg had voor moeilijk opvoedbare jongens en inspiratie had gevonden bij Schérer en Guattari. Er kwamen aanklachten tegen Schérer en Matzneff en vervolgens, in een rechtse strijd met linkse ideeën over seks, tegen vooraanstaande politici – Mitterand was net aan de macht gekomen en had wetsartikelen tegen homoseksualiteit (‘de sociale pest’) afgeschaft maar niet die tegen pedoseksuele contacten. Het was allemaal gebaseerd op de kwaadsprekerij van een oplichter en de gebruikelijke ijver van pedovreters zoals hier in Oude Pekela – er werden mensen veroordeeld maar voor heel andere feiten en de enige die uiteindelijk wegens het schandaal werd gevonnist was de oplichter, en geen enkele vermeende pedofiel. Hocquenghem steunde zijn vriend Schérer die korte tijd onterecht had vastgezeten door dik en dun waar anderen beschetener reageerden (Foucault zat in de VS en hield eerst afstand) en schreef een sleutelroman Les Petits Garçons (1983) over de zedenzaak. Het zou zijn tweede grote roman zijn.

Daarvoor had hij nog in de voetsporen van Foucault (zijn boek over de uitdoktering van seksualiteit) eerst een lang artikel over homogeschiedenis in het linkse dagblad Libération en vervolgens met Lionel Soukaz een boek geschreven Race d’Ep. Une siècle d’images de l’homosexualité (1979), tevens een film. Race d’Ep werd gebruikt als scheldwoord voor homo in Frankrijk, een omkering van pederast en dus een dubbele ‘belediging’. Filmer Soukaz hield van jongenslijven waarvan heel veel te zien waren in vage beelden, in een ander deel speelde Schérer de fotograaf van knapen baron Wilhelm von Gloeden en een derde deel was gewijd aan het werk van homodokter Magnus Hirschfeld. Niet iedereen was even gecharmeerd van deze film, maar het was in die tijd wel een product waar gay filmfestivals behoefte aan hadden. Het bood beide heren de kans over de wereld te reizen.

Hocquenghem had in de jaren zeventig vele baantjes. Hij werkte als journalist bij Libération, het dagblad dat linkse activisten zelf schreven en bestierden, was net als Schérer docent filosofie aan de Universiteit van Vincennes (de school van 1968 die nu in St. Dénis ligt) waar ze samen les gaven en had een programma voor sekscontacten op de Franse radio met Hennig. Hij had zich al aan literatuur gewaagd met Fin de Section (1975) en het korte verhaal ‘Oiseau de la nuit’ (1977). Van zijn hand verscheen een boek over ras La beauté du métis (1979) en een verzameling reisverhalen Le Gay Voyage (1980) waarin hij Amsterdam ‘de weduwe van de jaren zestig’ noemde. In 1986 volgde één van zijn spraakmakendste essays, een afrekening met de zestigers die hun idealen hadden verraden, Lettre ouverte à ceux qui sont passé du col Mao au Rotary. De laatste tien jaar van zijn leven schreef hij voornamelijk romans rond zowel Christendom als Aids waarvan sommige in het Nederlands zijn vertaald: L’Amour en relief (1981, over de avonturen van een blinde Tunesische jongen), La Colère d’Agneau (1985, over Johannes de geliefde discipel van Jezus die anders dan Paulus geen kerk wist op te bouwen, vertaald als De toorn van het lam, 1987), Ève (1987, over Aids, in Nederlands Eva) en Les Voyages et avontures extraordinaires du Frère Angelo (1988, over een leerling van Franciscus van Assisi). Na zijn dood volgden nog een paar snippers zoals het boek met de mooie titel L’amphithéatre des morts (1994). In 1987 verloor hij zijn goede vriend Copi aan Aids, in 1988 verloren zijn vrienden hem aan de ziekte. Niet lang daarna kwam een einde aan Gai Pied Hebdo: was het door alle redacteuren die aan Aids stierven of door de normalisering van homoseksualiteit die Guy scherp afwees als brave aanpassing en een gebrek aan kritiek op en verzet tegen ‘acceptatie’ en ‘integratie’?

Wat ik in de biografie miste was een hoofdstuk over liefde en vriendschap. Er zijn enkele notities over zijn partners maar die zijn spaarzaam en vaak nogal droog. Natuurlijk gaat het vaak over Schérer maar daar schreef en woonde Hocquenghem mee in hun buiten en over Roland Surzur, zijn laatste geliefde. Maar er was een heel netwerk van vrienden en gelijkgezinden met wie gedebatteerd en gedineerd werd: Michel Cressole, ook journalist bij Libération, schrijver van Une folle à sa fenêtre (1990, Een nicht aan zijn raam), de Frans-Argentijnse theatermaker, acteur en tekenaar Copi, auteur van boeken als La guerre des pédés (1982, De oorlog van de flikkers) en stukken als L’homosexuel ou la difficulté de s’exprimer (1971, De homoseksueel of het probleem om zich te uiten), Matzneff die over zijn liefde voor kleine meisjes schreef en Hennig die veel publiceerde zoals Les garçons de passe (1978, Hoerenjongens), de kont (1995), met Guy Les Français de la honte (1983, De beschaamde Fransen) en over de contactkansen die ze samen op de radio brachten. De namen van de vrienden komen in de biografie voor maar wat vriendschap voor hun betekende blijft onbesproken.


We hebben nu een goede en gedetailleerde biografie die wat overladen is met details waardoor de lezer een beetje het spoor bijster raakt. Het boek heeft een academisch toontje en Idier die op het boek promoveerde, heeft in deze versie nogal wat wijsneuzige en overbodige citaten laten staan. Er is een volledige index van namen maar niet van organisaties of thema’s waardoor zoeken naar een concreet onderwerp een naald in een hooiberg is. Ook komt Hocquenghem als dwarse homo niet helemaal uit de verf en nog minder als romancier. Hij was een charmante man die heel veel mensen stimuleerde hun eigen dingen te doen (DIY), lekker kookte, toegankelijk was, radicaal bleef, een politiek vaste koers hield en zijn linkse generatiegenoten er in zijn Lettre ouverte stevig van langs gaf omdat ze hun idealen verkwanselden (zoals Komrij deed in Nederland, beide kwamen op voor homocultuur en -geschiedenis). Hij vroeg zich af wat links en rechts betekenden omdat wat links was vaak rechts werd en omgekeerd en stelde aan de kaak hoe de media de politiek de hielen likten. Zijn leven en werk betekenden herkenning en ontdekking voor veel mensen die zich eraan op konden trekken als homo, als activist. Zijn houding was dapper want hij verdedigde standvastig publieke en promiscue seks, pedofilie, kortom een zwarte tegenover een witte (genormaliseerde) homoseksualiteit, vrijheid van seksuele meningsuiting. Na hem en de gloriejaren rond 1970 zou Frankrijk op homogebied een ander land worden.

Naast dit boek verscheen onder redactie van biograaf Idier een verzameling van zijn journalistieke werk vooral uit Libération en de Gai Pied Hebdo, het beste homoweekblad dat in de jaren 80 in Europa verscheen. Het zijn stukken die van een ver verleden spreken zoals over Sartre, de veiling van de erotische kunstverzameling van Roger Peyrefitte, het Franse gedoe over drugs maar ook over filmcensuur, voetbal, politiek links en rechts, het aan de macht komen van Mitterand en de socialisten, de grote homo- en lesbomars op Washington in 1979, over een tijd dat homo’s nog verdoemden waren (homoseks met 15-18 jarigen was in Frankrijk strafbaar tot 1982) of, na 1981, zielige zieken die zoals hij zelf aan Aids leden en er dood aan gingen. Hij betreurt de normalisering van homo’s zoals met homoliteratuur, het huwelijk, de kerkgang en de clone en schrijft met veel gevoel en humor over de leerbars van New York en de homomoorden die daar plaats vonden. En toont een voorkeur voor controversiële filmers als Pasolini, Fassbinder en Frank Ripploh (Taxi zum Klo). Hij was en bleef een dwarse denker die zijn generatie kastijdde om haar seksuele en politieke lafheid en de homo’s om hun ziekelijke braafheid – vermaledijde groepsdieren als ratten waren ze.

Antoine Idier kreeg een prijs van het Instituut François-Mitterand voor zijn boek over de afschaffing van de bijzondere strafbaarstelling van homoseksuele contacten met minderjarigen (15-18 jaar): Les alinéas au placard. L’abrogation du délit d’homosexualité (1977-1982), Paris: Cartouche, 2013 en schreef eerder over de flikkers van Lyon: Dissidanse rose. Fragments de vies homosexuelles à Lyon dans les années 1970, Lyon: Ed. Michel Chomarat, 2013.